Betrapt.
't Is een recht geestig tafereeltje! De heer magister, een man met zwarten hoed, witte boorden en gelen stok met ivoren knop, heeft zich een oogenblik uit de school moeten verwijderen, en onmiddellijk wordt daar de ‘republiek’ geproclameerd en vangen de scholieren aan met rooken, want rooken is altijd de droom van den schooljongen, die denkt ook volwassen te zijn als hij rooken kan.
Het tooneel, waarvan wij getuigen zijn, is door eene groote samenzweering voorafgegaan. Immers, men wist gisteren dat meester Scribhauser zou uitgaan, en er was besloten dat ieder vaders pijp, ferm gestopt, zou meêbrengen. De meeste jongens waren den meerschuimer met zilveren beslag meester geworden; anderen hadden slechts het aarden baardbranderke kunnen aanslaan.
De groote, die tegen de kas leunt, rookt als een oud liefhebber; hij die boven op de bank zit, heeft iets patriarchaals in zijne manieren; achter hem ligt blijkbaar de werkmanszoon met zijn aarden pijpken in den mond. Aan zieken helaas! ontbreekt het niet, en gewis zal het getal dezer laatsten vermeerderd worden door den kleine, dien men daar, op den voorgrond, de eerste proeve in het rooken van het ‘Koningskruid’, want zoo noemde men in de 17e eeuw den tabak, laat doen.
Ziet, de statige lezer moge hier zijn voorhoofd rimpelen; maar wij bekennen gulweg dat wij dit tafreel met een oogslag van wezenlijk genoegen hebben gaê geslagen! Ja, het bracht ons terug in onze jeugd, in al de aardige invallen, dwaze streken, poetsen en kleine schelmerijen welke haar hebben gekenmerkt, en wij zochten inderdaad naar ons eigen beeld in die groep kinderen. Gelooft ons, lezer, wij hadden er moeten tusschen staan.....
Vroolijke, loszinnige jeugd, ik kan voor u de strenge zedemeester niet spelen! Immers, ik was zoo als gij, lieve jongens, en in mijn dorp heeft men de geschiedenis van al mijne fratsen en streken getrouw onthouden. Ja, ik heb gedaan al wat gij nu doet, en dat anderen voor ons hebben gedaan en nog zullen doen, zij, die na ons zullen komen.
Ook de figuur van den magister verschijnt hier voortreffelijk gepast. De man staat stom voor de republiekeinsche rookerij - hij, het toonbeeld van de russische alleenheerscherij. En echter zal hij met ons heimelijk en genadig moeten zeggen: ‘neen, daar zijn geen kindren meer.’