De Belgische Illustratie. Jaargang 7
(1874-1875)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 243]
| |
soortige berichten verspreid werden over zekeren Kasper Hauser, een jongeling, wiens afkomst niemand kende, over wiens vroegere levensdagen een geheimzinnigen sluier hing en die het slachtoffer werd van een even laffen moord. Algemeen was toen het oordeel, dat men te doen had met een spitsboef, die zich door geheimzinnigheid wist te omgeven, om met voordeel op den voorgrond te kunnen treden en dan ook, gedurende zijne korte loopbaan, zijne rol voortreffelijk speelde. Want al wist hij ook ieder door zijn onschuldig voorkomen, door zijne manieren te boeien, de omstandigheden, die zijne eerste verschijning vergezelden, waren zoo buitengewoon, dat slechts weinigen het verhaal zijner lotgevallen in hun geheel aannamen. 't Schijnt echter nu teenemaal bewezen te zijn dat Kasper Hauser niet slechts geheel onschuldig, maar tevens het slachtoffer is geweest van eene samenzweering, zooals onze eeuw nog zelden heeft gezien. Laat ons beginnen met de bijzonderheden te vermelden, die met zijn optreden en vroegtijdigen dood gepaard gingen, om daarna mêe te deelen wie de ongelukkige geweest is, die indertijd, ook hier te lande, zooveel opzien baarde, en wat de oorzaak is geweest van de martelingen, die hij heeft moeten verduren. Op Pinkstermaandag van het jaar 1828 trof de schoenmaker Weickmann te Neurenberg in den namiddag op een der pleinen aldaar een jongeling van ongeveeer zeventienjarigen leeftijd aan, die men om zijn waggelenden gang en gebrekkige spraak voor een onnoozelen boerenjongen kon nemen. Hij had eenen brief bij zich voor een der ritmeesters van het vierde eskadron. De schoenmaker wees hem den weg en trachtte een gesprek met hem aan te knoopen, doch de jongeling scheen slechts weinige woorden te kunnen spreken en dan nog maar half verstaanbaar. Dewijl de ritmeester afwezig was, wezen medelijdende lieden hem een stal aan, waar hij zich oogenblikkelijk op een weinig stroo neêrwierp en zeer vast sliep. De brief aan den ritmeester, vol taalfouten en in een slechten stijl geschreven, was niet onderteekend, doch van de beiersche grenzen, zonder vermelding van plaats, gedagteekend. De eigenlijke inhoud was als volgt: Bij den schrijver, naar men zegde een arm daglooner en vader van tien kinderen, was op den 7 october 1812 een knaapje als vondeling neergelegd, wiens ouders hem onbekend waren. Hij had het kristelijk opgevoed, leerde het lezen en schrijven, liet het nooit buiten zijn huis en hield zijne aanwezigheid voor de menschen en ook voor de overheid verborgen. Deze voedstervader zond nu den jongen, nadat hij zeventien jaren oud geworden was, aan den ritmeester, om een soldaat van hem te maken. Bij den brief lag ook een stuk papier, waarop met latijnsche letters - die in Duitschland zelden gebezigd worden - geschreven stond, dat de jongen, op den 30 april 1812 geboren, gedoopt was en Kasper heette. Wanneer hij den leeftijd van 17 jaren bereikt zou hebben, moest men hem naar Neurenberg bij het zesde regiment zenden, dewijl zijn overleden vader bij dat regiment gestaan had. Verder liet dit briefje nog doorschemeren, dat de moeder van het kind te arm was om het te onderhouden. De ritmeester kon niets met den vondeling beginnen en wees hem naar de policie. Ten gevolge daarvan werd hij zeven weken lang in eenen toren opgesloten en door den gevangenbewaarder nauwkeurig in het oog gehouden en bespied. In den beginne genoot hij slechts water en brood en wees met afkeer alle andere spijzen van zich af; het bleek dan ook dat hij onpasselijk werd, zoodra men hem daartoe gedwongen had. Hij scheen zeer vatbaar en gevoelig te zijn, doch had niets geleerd en bezat zoo weinig ontwikkeling, als men slechts in een kind van zeer weinig jaren kan verwachten. Als men den vreemdeling naar zijne woonplaats en zijne vroegere geschiedenis vroeg, deed hij slechts de volgende gebrekkige meêdeeling. Hij herinnerde zich alleen dat hij langen tijd - hoe lang en waar wist hij natuurlijk niet - in een klein, donker hok gezeten, van water en brood geleefd en met een houten paardje gespeeld had. Van tijd tot tijd had men hem gewasschen en schoon ondergoed gegeven. Kort voor zijne aankomst te Neurenberg was een man in zijn kerker gekomen, die hem eenige woorden geleerd en zijn hand zoolang bestuurd had, tot hij den naam ‘Kasper Hauser’ kon schrijven. Daarop droeg de man hem op zijnen rug in den nacht weg, dewijl hij nooit had leeren loopen. De man liet hem de voeten verzetten en legde hem bij tusschenpoozen op den grond neêr. Dat ging ook gedurende den volgenden dag zoo; daarop werd het donker en weder dag; de vondeling kon nu reeds beter loopen, doch moest toch meesttijds gedragen worden. Gedurende den laatsten nacht regende het en Kasper moest in het natte gras slapen. Op den derden dag kon hij zeer gemakkelijk twintig, soms dertig schreden gaan. Nu waren zij in de nabijheid van Neurenberg; de man gaf den vondeling den brief, zegde dat daar zijn vader woonde en liet hem alleen. Waren de herinneringen van Kasper Hauser nauwkeurig, dan moest hij ongetwijfeld niet ver van Neurenberg opgesloten zijn geweest. Hoe raadselachtig dit alles ook klonk, hij somde bij herhaling dezelfde bijzonderheden op en wist op geen enkele vraag te antwoorden. Toen nu zijne afkomst niet te ontdekken was, werd Kasper door de stad Neurenberg aangenomen en kreeg tot voogd den vrijheer Von Tucher. Of nu deze voogd een zeer edelmoedig mensch was, of wel dat hij in den jongen een buitengewoon talent meende te ontdekken, dit kunnen wij niet zeggen; intusschen is het zeker dat hij hem door professor Daumer liet opvoeden. Ruim een jaar had hij in de woning van den professor doorgebracht, toen op den 17 october van het jaar 1829 door eenen gemaskerde een aanslag op zijn leven werd gepleegd. Deze daad verwekte natuurlijk veel opzien, want zij wettigde het vermoeden dat zijne vorige lotgevallen met dit misdrijf in verband stonden, en dat aan de geschiedenis van den armen vondeling vreeselijke geheimen verbonden waren. Alle nasporingen om den dader te vinden bleven vruchteloos; Kasper werd met eene wond aan het voorhoofd gevonden en wist slechts te zeggen, dat een gemaskerd of zwart gemaakt persoon hem een slag had toegebracht. Zoo werd hij bloedend gebracht in de woning van het lid van den gemeenteraad Biberach, alwaar hij door twee soldaten bewaakt werd. Onder de personen, die hem in dien toestand gingen zien, behoorde ook lord Stanhope, die groote belangstelling voor den ongelukkige aan den dag legde. In het jaar 1830 nam nu de heer Von Tucher den jongeling onder zijne eigen bescherming en het was van dien tijd af dat hij zich niet slechts als een weetgierig en talentvol, maar ook als een zeer beminnenswaardig jongmensch deed kennen. Doch ook nu traden de oude vooroordeelen weêr op den voorgrond. De ongelooflijke verstandsontwikkeling, welke Kasper Hauser aan den dag legde, de gemakkelijkheid, waarmeê hij zich in de beschaafde kringen bewoog, deden het vermoeden ontstaan, dat hij een bedrieger was, die allen, welke belang in hem stelden, bedrogen had. Lord Stanhope had den jongeling niet vergeten, dien hij bloedend en in bewusteloozen toestand had aangetroffen. Hij drong zich met echt engelsche buitensporigheid aan hem op en wist, in weerwil der bedenkingen van Kasper's beschermers, te bewerken, dat hij hem gerechtelijk als pleegzoon werd afgestaan. De Engelschman scheen in het denkbeeld te verkeeren, dat de vondeling een zoon was van een hongaarschen magnaat, uithoofde hij eenige hongaarsche woorden in zijne herinnering had behouden. Hij nam hem meê op reis naar Hongarië en deed allerlei nasporingen; toen het intusschen bleek dat zijn vermoeden ongegrond was, verkoelde ook zijne genegenheid en hij zond Kasper voor zijne verdere opleiding naar Ansbach, alwaar hij eenigen tijd op een der bureaux van het gerechtshof werkzaam was. In weerwil van zijne zonderlinge lotgevallen en de aantrekkelijkheid, welke zijne gansche persoonlijkheid bezat, zou Hauser weldra bij het publiek in vergetelheid zijn geraakt, indien niet een vreeselijke gebeurtenis hem andermaal tot het voorwerp van belangstelling voor geheel Europa had gemaakt. Op den 14 december 1833 werd hij door een vreemdeling in een openbaren hof gelokt, onder voorwendsel, dat men hem bijzonderheden betreffende zijne afkomst zou meêdeelen. Hij voldeed aan dat verlangen en ontving bij die ontmoeting een doodelijke wond in de zijde, ten gevolge waarvan hij drie dagen later overleed. Hij stierf kalm en vol liefde en dankbaarheid voor hen, die hem omringden. De moordenaar is nooit ontdekt. 't Ligt in den aard der zaak dat de ongelukkige Kasper Hauser nu meer dan ooit de belangstelling gaande maakte. Al bleven zijn leven en | |
[pagina 244]
| |
zijne afkomst ook geheimzinnig verborgen, al was het ook voor ieder onbegrijpelijk hoe een jongeling, die tot zijn zeventiende jaar nauwelijks het licht gezien had en slechts weinige woorden had leeren spreken zich in zoo'n korten tijd tot een beminnenswaardig, talentvol en beschaafd mensch kon ontwikkelen, algemeen was toch het gevoelen dat men niet tegenover een bedrieger stond, en de wijze waarop hij het leven verloor, scheen recht te geven tot het vermoeden, dat hij van hooge afkomst en het slachtoffer eener geheimzinnige en onmenschelijke misdaad was. HET MEIR VAN VIRELLES.
Wie was Kasper Hauser? zoo vroeg men zich af. Er was ruimte voor verschillende vermoedens, doch het bleef ook bij vermoedens en het raadselachtige wezen geraakte allengs in vergetelheid. Nu schijnt de sluier opgelicht te zijn. Professor Daumer in Duitschland meent met alle zekerheid te mogen zeggen dat Kasper Hauser de oudste zoon is geweest van den groothertog Karel van Baden en de groot-hertogin Stephanie, aangenomen dochter van Napoleon I. 't Is een feit dat uit dit huwelijk twee zoons, kort na de geboorte, gestorven zijn, terwijl de dochters steeds in bloeiende gezondheid verkeerden. Beiden zonen stierven plotseling, beide waren tot op het oogenblik van hunnen dood gezond. Volgens Feuerbach zou de oudste zoon, de troonopvolger, verwisseld zijn voor een reeds stervend kind. Is een ge | |
[pagina 245]
| |
neesheer in het komplot geweest, dan heeft hij waarschijnlijk deze misdaad gepleegd om eenen moord te voorkomen. BRUILOFTSGESCHENKEN.
Als hoofd-aanleggers van dit komplot worden door genoemden professor aangegeven, de markgraaf Lodewijk, oom van den groothertog, die daardoor troonopvolger werd, en de rijksgravin van Hochberg, eene zedelooze vrouw, die een morganatisch huwelijk met den groothertog Frederik Karel had aangegaan en hare nakomelingen op den troon wilde brengen. Dit kon slechts plaats hebben wanneer de zonen der groothertogin stierven en de markgraaf Lodewijk met zijne morganatische stiefmoeder in verstandhouding en ongetrouwd bleef. | |
[pagina 246]
| |
Dit alles heeft plaats gehad. Toen de groothertog Karel geen mannelijken erfgenaam naliet, volgde Lodewijk hem in de regeering op; hij bleef, in weerwil van alle pogingen om hem van denkwijze te doen veranderen, ongetrouwd en erkende den zoon der rijksgravin Von Hochberg als zijn opvolger. Men meent het waarschijnlijk dat de jonge prins onmiddellijk na zijne ontvoering naar Hongarië overgebracht, doch later teruggehaald is, en 't is volgens de nasporingen zoo goed als zeker dat hij al dien tijd op het jachtslot Valkenhof, een eigendom der misdadige vrouw, in een donker hok opgesloten is geweest. Er zijn nog andere feiten die niet over het hoofd gezien mogen worden. De groothertog Karel, de vermoedelijke vader van Kasper Hauser, stierf plotseling op 32jarigen leeftijd en gaf voor zijnen dood het vermoeden te kennen dat hij vergiftigd was, terwijl de rechtsgeleerde Feuerbach, die niets ontzag om tot onthulling van het drama te komen, insgelijks stierf onder het vermoeden dat men hem vergif had ingegeven. 't Is nu ruim veertig jaren geleden dat de moord, op Kasper Hauser gepleegd, overal veel indruk verwekte. Destijds deed zekere partij alle pogingen om het geloof ingang te doen vinden dat hij een bedrieger, de zoon eener arme vrouw zou zijn geweest; er werden zelfs schandelijke gevolgtrekkingen gemaakt, dewijl men bij Kasper Hauser, tijdens zijn eerste verschijnen, een geschreven gebed uit een katholiek kerkboek had gevonden, doch zulke lasteringen werden krachtig tegengesproken door de overtuiging, dat men zich zooveel moeite niet zou hebben gegeven, om een onbekend en onaanzienlijk wezen door eenen moord te verwijderen en voor altijd onschadelijk te maken. Zoo is het dan na zoovele jaren schier teenemaal bewezen, dat de bekende Kasper Hauser het slachtoffer is geweest eener schandelijke schelmerij, door eene zedelooze vrouw gesponnen, en wij mogen nog wel eens met medelijden denken aan den beminnenswaardigen jongeling, die in zijn leven gefolterd en vervolgd en na zijn onnatuurlijken dood, als een misdadiger uitgekreten werd. |
|