André Modest Grétry.
André Modest Grétry, een der grootste toonzetters der 18e eeuw, zag het levenslicht te Luik, den ll februari 1741; hij was de zoon van een eenvoudig violonist, die de eerste viool speelde in de kerk van St. Martin, die lessen gaf in de stad, en in de voorsteden de dansorkesten, tijdens de parochiekermissen, dirigeerde.
De eerste lessen werden den knaap gegeven door een zangmeester van St. Deniskerk, en toen een italiaansche tooneeltroep te Luik vertooningen kwam geven, en omtrent een jaar in die stad vertoefde, trad de jonge Grétry in het orkest. Het was misschien wel het bijwonen der opera's van Pergolose, welke hem aan de dramatische muziek boven de godsdienstige, de voorkeur geven deed.
De eerste zangmeester had den knaap, als het ware, met een brevet van onbekwaamheid weggezonden; eenigen tijd nadien kwam Grétry bij het kapittel en vroeg de gunst, zondags en tijdens de dienst, een motet te zingen. Het werd hem toegestaan en de zang was zoo meesterlijk, dat zijn oude meester verrukt stond.
De man drukte den jongeling de hand en zegde: ‘gij zijt niet gelukt als koorzanger, maar gij zult toch een groot muzikant worden.’ Het kapittel dacht er ook zoo over en schonk den jongeling eene toelage, om eene kunstreis door Italië te doen.
Met den ransel op den rug en den stok in de hand, nam Grétry, op zijn achttiende jaar, de reis aan en werd te Rome in een door een Luikenaar gesticht kollegie (Darcis-kollegie) opgenomen; daar kon men, Luikenaar zijnde, vijf jaren inwonen, terwijl men in de Eeuwige Stad de genees-, heelkunst, rechtenleer, muziek-, bouw- of beeldhoûkunst aanleerde.
Grétry's eigenlijke meester was Casali, daarna pater Martini, door wiens toedoen bij de Philharmonische Akademie mocht binnentreden. Te Rome zelf deed Grétry zijne eerste proeven in de opera; deze waren zeer gelukkig, en de aanslag dien men op zijn leven pleegde, wordt zelfs toegeschreven aan de lage afgunst van een zijner kunstgenoten.
Na acht jaren te Rome te hebben doorgebracht, bood men hem de plaats van kapelmeester te Luik aan. Hooger rang dan dezen hadden zijne goede ouders nooit gedroomd. Grétry zond een muziekstuk op de woorden Confitebor tibi, Domine, naar Luik en de plaats werd hem, met algemeene stemmen, toegestaan. De jonge maestro kwam echter geen bezit nemen van het ambt, en hij werd ten slotte vervangen.
Grétry vertrok naar Parijs; doch de beurs was schraal voorzien en gebrek aan geld dwong hem, zich te Geneve op te houden en daar, door het geven van lessen, in zijn bestaan te voorzien. Te Geneve speelde men zijn opera Isabelle et Gertrude. Weldra ontmoeten wij den kunstenaar te Parijs.
Grimm spreekt in zijne litterarische briefwisseling over het eerste werk, dat de jonge Luikenaar deed opvoeren. ‘Grétry,’ zegde hij, ‘is een jong mensch, die bier zijne eerste proeven levert; maar die eerste proef is een meesterstuk (le Huron), dat den maker er van, zonder twijfel, tot den eersten rang verheft..... Grétry is geboren te Luik; hij is jong, bleek, mager, lijdend, zenuwachtig; hij heeft alle kenteekens van een man van genie. Dat hij trachte te leven.....’
Een aantal stukken volgden de eersten op. Marmontel was de dichter der libretto's. Gansch de bevolking was in geestdrift voor den toonzetter. De koningin Marie-Antoinette, vereerde den muzikant hoog en zelfs werden zijne stukken, in de intieme kringen van het Klein-Trianon, opgevoerd. Niet iedere opvoering was echter een bijval en dit was, in zekeren zin, het geval met le Jugement de Midas, eene satire tegen de oude fransche muziek.
De procureursklerken waanden zich, door zekere woorden in het stuk, beleedigd en schuifelden het ongenadig. De voorstanders der oude muziek voegden zich bij de klerken, en zekere dichter schreef het volgende quatrein aan den toonzetter:
La cour a dénigré tes chants,
Dont Paris a dit des merveilles;
Grétry, les oreilles des grands
Sont souvent de grandes oreilles.
Andere stukken werden echter weêr met geestdrift ontvangen. Grétry had overigens eene koortsachtige werkdadigheid. Zoo zond men hem, ter gelegenheid van de opvoering van Richard Coeur de Lion, de volgende regelen:
Ceux-ci font bien, ceux-là font vite;
Le plus grand nombre ne fait rien;
Mais Grétry seul a le mérite
De faire beaucoup, vite et bien.
Mehul en Cherubini hadden in de operamuziek een nieuw genre gebracht. ‘Hunne harmonie,’ zegt Fetis, ‘was sterker; de instrumentatie rijker en machtigen dan die van Grétry. Het geheel hunner compositiën paste beter voor een volk, dat eene zoo groote behoefte aan indrukken had.’ Zijne stukken werden vergeten, en toen de toonzetter zich naar de vereischten van den tijd wilde plooien, gelukte hij slechts ten deele.
Grétry was een toonzetter ‘vol geest en delicaat gevoel;’ hij vertegenwoordigde, in muziek, Frankrijk in de 18e eeuw; het was hem