Op den kerktrap.
Zij hebben den kerktrap gekozen tot plaats, waar zij de openbare liefdadigheid willen inroepen. Helaas! rampzalig moeten zij wel zijn. Op het gelaat der moeder is het diepste lijden uitgedrukt, en de kinderen dragen beiden het spoor dat de ellende reeds lang, reeds veel te lang voor hunne kinderkrachten aanhoudt.
Wie is zij, die moeder met hare kinderen?
Zij is misschien de echtgenoote van den timmerman, die eenige weken geleden van de stelling, aan het nieuwe rijke huis, viel en dood werd opgenomen! Misschien ook wel de vrouw van dien moedigen werkman, die omkwam in den brand van het groote koopmansmagazijn! Ofwel de echtgenoote van dien Janmaat, die uit de Schelde een drenkeling willende ophalen, zelf verdronk.....
Met wat recht, o rijken! gaat gij die ongelukkigen voorbij; met wat recht zijt gij hard voor die rampzaligen? lk hoor u tusschen de tanden mompelen: ‘dat zij werken!’ Maar gij dan, werkt gij? Voldoet gij aan die wet der natuur? O, met recht legde de dichter, den arme tegen den koelen en verwaanden rijke, de volgende woorden in den mond:
‘Wijl ik niet arbeid, eischt ge, ik zal van honger smachten;
Maar gij, zijt gij die wet ontgroeid?
Zijt gij dan rijk om van een anders zweet te leven?
Neemt gij de rozen tot uw dons,
Om mij de hulster van haar prikkelen te geven?....
Ha! God zal richten tusschen ons,
En voor de vierschaar van Zijn Heiligheid zal blijken,
Of uw verkwisting minder woog
Dan 't schaamtloos bedelen van mij en mijns gelijken,
Wie nooddrufts onlust nederboog.....’
Gij gaat wellicht, o rijke, naar een koncert of schouwburg, en terwijl gij hier dat wezenlijk lijden koel voorbij gaat, zult gij ginder, voor die ingebeelde smart en op de tooneelplanken, weenen als een kind. Ja, zoo gaat het in de wereld; doch wij vragen u nogmaals met den dichter:
o Menschen, menschen! is de schouwburg uitgelezen
Tot werkplaats uwer deerenis?
En heeft dan 't treurspel van uw weduwen en weezen,
Niets dat uw tranen waardig is?