de 17e eeuw noemde men zelfs burgemeestersvrouwen in Holland slechts meuytje - zegt meer gemelde schrijver - een verkleinwoord van meu, moei.
Van Effen spot dapper met zekere zoontjes van de burgerij ‘jonge Pennelikkers,’ die elkander in het koffiehuis ‘mijnheer’ noemen. Die overweldiging van titels heeft ook in de Zuidelijke-Nederlanden haren gang voortgezet. De benaming van meester en baas is echter hier nog, in zekere klasse, in voege en het kenmerkende woord baas, blijft als eene kenmerking van den herbergier in onze vlaamsche en brabantsche gewesten.
In de vlaamsche wereld heeft zich het fransche woord madame algemeen ingedrongen, hetwelk echter niet heel eigenaardig op de tooneelplakkaarten, door het woord mevrouw vertaald wordt, dewijl door dit laatste woord geenszins eene getrouwde vrouw, maar eene vrouw uit den adellijken, uit den hoog betitelden stand, moet verstaan worden.
In onzen adel, vooral in de betrekkingen van den dienstbode tot den meester, houdt men dezen titel nog altijd zorgvuldig in voege, en er zijn zelfs dames uit dien stand, hoe verfranscht zij ook zijn, die het Vlaamsch in eere houden om zich dat onderscheidend woord mevrouw te hooren toevoegen.
Overigens, de dagen van gelijkheid, onder opzicht van betiteling, breken meer en meer aan: in Holland zelve verdwijnen veelal die ‘edelachtbare’ en ‘hoogedelmogende’ titels; het woord mijnheer wordt de algemeene regel; enkel bij de vrouwen wil die gelijkheid minder binnen, en halstarrig maken de puntigsten nog een onderscheid tusschen mevrouw en juffrouw.