Niet aan allen is het gegeven een zoodanig werk aan te vangen, nog minder dit te voltrekken. Het blijft eene onmiskenbare eer voor Wappers, dat hij zulks durfde wagen en stoutweg tegen de aangenomen mode in gaan. In de tentoonstelling van 1830 trad hij op met zijn Adriaan Van der Werf, burgemeester van Leiden (1574), en juist deze schilderij, met een bezielend talent gemaald, was de aanvang van eene machtige terugwerking, van een terugkeer tot de oprecht vlaamsche princiepen van voorheen.
Het zou ons onmogelijk zijn, al de schilderstukken op te sommen, welke Wappers, na dien schitterenden bijval, maalde. Niet alleen putte hij zijne onderwerpen uit de gewijde geschiedenis, maar ook uit de ongewijde, vooral uit die van Engeland, Frankrijk, en meer dan eens koos hij uit deze, de vorstelijke ongelukken, zooals onder ander Lodewijk XVII, Anna de Boleyn en Karel I. Ook het leven der dichters en kunstenaars leverde hem vaak eene treffende stof op, zooals dat van Boccacio en Camoëns.
Onder de werken, die altijd beroemd zullen blijven, telt men Peter de Groote te Zaandam en een aantal zijner portretten, in welke reeks men gewis zijn eigen portret niet vergeten mag, hetwelk door Verswijfelt gegraveerd werd en onze huiskamers versiert.
Reeds in 1832, dus op negenentwintigjarigen leeftijd, werd Wappers tot professor der schilderklas in de koninklijke academie te Antwerpen benoemd en in 1840 tot direkteur. Laat ons rechtvaardig zijn: de academie van Antwerpen bereikte onder zijn bestuur, eenen trap van bloei, die nog met eene soort van voorliefde vermeld wordt. Er waren zekere punten in het beheer van dit belangrijk gesticht te verbeteren; doch de politieke partijgeest maakte zich van deze punten meester en, in stede deze te wijzigen, veranderde men ze in grieven tegen den kunstenaar.
Moede geworsteld tegen de franschgezinde partij, verliet Wappers Antwerpen en ging zich met der woon te Parijs vestigen, waar hij dan ook vele jaren nadien gestorven is. Aan vorstelijke eerbewijzen heeft het hem in zijn leven gewis niet ontbroken. Ridderorden werden hem talrijk toegekend, en koning Leopold I verhief hem tot den adelstand. De koningin van Engeland, Victoria, zond hem eens eene prachtige vaas ten geschenke, met het opschrift: ‘koningin Victoria aan den heer Gustaaf Wappers.’
De koning der Belgen, Leopold I, de koningin der Nederlanden, koning Louis Philippe, de hertog van Saxen-Coburg, de koningin Victoria, de keizerin Eugenie, de prins van Wittgenstein en zooveel anderen, hadden werken van dien vlaamschen meester in hunne kabinetten. Al die werken onderscheiden zich door edelheid in de vormen, door een schitterend vlaamsch koloriet - kortom, door eene volledige kennis van het technieke der kunst.
Of de laatste levensjaren van den meester wel juist de gelukkigste waren, betwijfelen wij. Of hij te Parijs wel juist dat midden vond, waaraan hij, een ronde Vlaming, behoefte had, staat niet in onze macht vast te stellen. Voor het minste, gezien zekere omstandigheden, mogen wij hier eenigen twijfel opwerpen.
Als man, had Wappers een gulhartig, warm, poëtisch, welwillend en vroolijk gemoed. Veel bracht hij bij, om de pogingen van de eerste vlaamsche schrijvers, onder ander van Hendrik Conscience, aan te moedigen - dus, om bij te dragen ter stichting van onze nationale letterkunde, zooals hij de vlaamsche schilderschool heropgebeurd had.