Dichterloon.
‘Der dichtren schoonste loon is onbeloond te wezen,’ zegt de oude Nomsz; doch wij hopen wel, dat hij daardoor niet verstaat dat de dichters hoegenaamd geen loon moeten ontvangen, en indien zij niet van den wind kunnen leven, maar eenvoudig ad patres moeten gaan.
In alle geval zijn de muzenzonen nooit heel ruim betaald geweest en moeten zij zeer dikwijls aan de bekoring hebben weêrstaan, om van hunne laurieren, eenigen smaak aan hunne magere soep te geven.
Leon de Laborde vertelt in zijn werk Les Ducs de Bourgogne, dat zekere minnestreel Jehan Facien, die in 1426 aan het hof van den hertog van Bourgondië kwam, daar zoo wat 22 fr. voor jaarwedde ontving, ‘pour soi aidier et abillier pour plus honorablement servir Monseigneur’ Het daarop volgende jaar ontving de kunstenaar 31 fr. en 10 st.!