Paarden en kameelen in de steppen.
In Humboldt's reize wordt een wedren bij de Kalmoeken verteld, die doet zien hoe verre onze zoogezegde verbeteraars van het paardenras, nog bij deze, als wild beschouwde volken, ten achter staan.
De wedrennen hebben in de maanden augustus of september plaats en de vorst van Tjoemenoff noodigde daartoe immer een aantal hooge personages uit, die hij allen ten zijnen huize ontving en vorstelijk onthaalde. Voor dat de wedrennen plaats grepen, werd er in den kalmoekschen tempel (choeroel), eene groote godsdienstoefening gehouden, ten einde de huisgoden door de priesters (geloenen en gezoelen), alsmede door de leerlingen der priesters (manshi) den zegen over de feesten te doen afsmeeken.
Deze plechtigheden bestaan in zang en muziek, en dit laatste voortgebracht door koperen instrumenten, keteltrommen, beiaards, trompetten en groote zeemosselschelpen, maakt een gedruisch dat den Europeaan de ooren aan stukken rijt, maar den Kalmoek met ontzag en eerbied vervult. Ongeveer drie honderd priesters namen aan die dienstoefening deel, welke meer dan een uur aanhield.
Na het eindigen derzelve begaven al de gasten zich naar de renbaan, die aan de rivier de Wolga gelegen was. Het volk stond binnen de omheining en wachtte met meer ongeduld naar den aanvang, dan een Spanjaard naar zijn stierengevecht. De genoodigden namen plaats onder opgeslagen tenten.
De te doorloopen baan had eene lengte van 4040 el, welke achtmaal moest worden afgelegd, dus 32.320 el. Toen het sein gegeven werd, stormden een vijftigtal renners de baan in, en men moest die duizelige jacht schier eene hoos noemen.
De eerste maal werd de weg afgelegd in acht en een halve minuut; de tweede in zeven; de derde en vierde in acht en een halve; de vijfde in acht; de zesde, zevende en achtste telkens in zeven drie vierde. In 65 minuten hadden de paarden met hunne jonge ruiters, twee en dertig en een derde mijl afgelegd.
De prijzen bestonden in kameelen, paarden, een lakensch overkleed (chalaat) en eene koe voor den zesden en laatsten prijs. Zij werden behaald door paarden van acht tot vijf jaar; de koe werd gewonnen door een schimmel van tien jaar oud.
Het paard verkeert, zooals men weet, in staat van wildheid in de steppen, en die wildheid is zoo groot als van welk dier in de vrije natuur. Groepen wilde paarden ziet men daar aan den horizon als zwarte wolken verdwijnen. Bereikt de Kalmoek ze, heeft hij een der dieren met den arkau gevangen, dan zijn er verscheidene personen noodig om het dier ten gronde te krijgen, en aan een berijder de kans te geven het te bestijgen.