van God, zal dit zwaard u vroeg of laat treffen. Ga dan en maak gebruik van den tijd, die u nog overblijft, om u met God en uw geweten te verzoenen.’
De invloed en de macht, die Herwing over deze woeste menigte bezat, was zoo groot, dat geen enkele stem zich meer verhief, om den onmiddelijken dood van den schuldige te eischen. De heer Van Drake werd onmiddelijk vrijgelaten. De menigte opende zich voor hem, en stom ging hij heen zonder een enkele maal te wagen om te zien.
Alstoen stelde een man, door het volk bemind en die zich Paul van Rijn noemde, voor, om den volgenden dag de zes en twintig ambachten op het raadhuis te doen bijeen komen, overeenkomstig het charter, door Godfried met den Baard verleend en door Hendrik III bevestigd, volgens hetwelk de gemeente-magistraat ieder jaar zou hernieuwd worden.
Dien overeenkomstig werd het nieuwe schependom den volgenden morgen wettig gekozen; Mathias werd tot voorzitter benoemd. Omringd door een opgewonden menigte, die haar verrukking niet genoeg wist uit te drukken over den gelukkigen en vreedzamen afloop dezer omwenteling, begaf Mathias zich triomfantelijk van het raadhuis naar de kerk van Onze Lieve Vrouw, waar hij zich met Suzanna in het huwelijk liet vereenigen. Herwing zegende het huwelijk in.
De omwenteling zou echter dat vreedzaam einde niet hebben als men wel dacht. In de bedwelming van het gelukkig slagen had men de gevolgen over het hoofd gezien, die hieruit zouden voortvloeien. Men was vrij, men had de rechten en vrijheden, door wetten en vorsten gewaarborgd, heroverd; wat wilde men meer? Maar de kuiperij sliep niet. De slang was wel gewond, maar niet gedood, nog altijd beschikte zij over de giftanden, die zij vroeg of laat in het vleesch harer vijanden zou zetten.
Gerard de Brouwer en zijne medeschepenen, nauwelijks aan het dreigend doodsgevaar ontsnapt en tot bezinning gekomen, bezwoeren bij alles zich op de muiters en vooral op hunne hoofden en leiders te wreken.
Hunne woede en razernij kenden geen palen. Hoe gaarne zouden zij zich op het oogenblik reeds op die stoutmoedige poorters geworpen hebben; hoe kookte hun het bloed bij de gedachte dat zij machteloos waren die schande en vernedering in bloed uit te wisschen. Maar zij zouden gewroken, vreeselijk gewroken worden, en zij kwamen overeen onmiddelijk eenen bode naar Brussel, naar hertog Hendrik III te zenden; hij moest den toestand der stad in de somberste kleuren afschilderen, de regeeringloosheid beschrijven, die de stad met moord en plundering bedreigde, hoe de wetten en het recht met voeten getreden werden, hoe men de hand had durven slaan aan de uitvoerders der wet, en dat het slechts aan hun geestkracht en aan een hoogere wilsbeschikking te danken was, dat zij aan een gewelddadigen dood ontsnapt waren, in één woord, hij moest van den toestand van Antwerpen een tooneel ophangen, dat den hertog in de hoogste mate tot woede en wraakzucht zou aanzetten; ook moest hij er vooral op aandringen onmiddelijk troepen te zenden, daar anders de stad reddeloos verloren zou zijn en verwoest en uitgeplunderd zou worden.
De koerier ging op weg en het vervallen verklaard schependom wachtte op eene veilige plaats zijn terugkomst af. Welke bloedige plannen werden in dezen tijd door die wraakzuchtige mannen gesmeed? Zij spraken slechts over bloed, en de uren, die zij wachten moesten, kwamen hen als eene eeuwigheid voor.
Eindelijk, de nacht was reeds gevallen, keerde de bode weêr. De hertog was bij het hooren der tijding van toorn en gramschap opgesprongen en had gezworen zijn gezag en dat der verdreven schepenen bloedig op de schuldigen te wreken.
Den volgenden dag zou hij de Antwerpenaars sommeeren zich weêr voor het gezag der vervallen verklaarde schepenen te buigen; in geval van weigering, zouden zij geheel de zwaarte van zijne gramschap voelen.
Den volgenden middag kwam werkelijk een afgevaardigde van Hendrik III, de heer Van Daghem, die van af de puye van het raadhuis door een heraut lezing gaf van het besluit en de eischen des hertogs, alsmede van de straffen, die hij de stad zou opleggen in geval van weigering.
Terzelfder tijd vernam men, dat een legerkorps zich op eenige uren van Antwerpen had geposteerd, gereed om op het eerste teeken naar de stad op te rukken.
Men twijfelde te minder aan den ernstigen wil van Hendrik III om met kracht op te treden, daar zich in verschillende gemeenten van Brabant een geest van gisting en verzet openbaarde, die niet anders dan gevoed en versterkt zou worden, door wat thans in Antwerpen omging.
De nieuw gekozen schepenen bevonden zich in een zeer moeielijken toestand en wisten niet welk besluit te nemen.
De strijd bepaalde zich nu niet meer tusschen de Antwerpenaars en de schepenen, die zich een onrechtvaardig gezag toeëigenden en die daarom naar alle vormen der wetten waren afgezet, door tusschenkomst van Hendrik III dreigde hij het karakter aan te nemen van een opstand tegen de wettige overheid.
Een wapenstilstand van vier en twintig uren werd door Herwing bij den afgezant des vorsten aangevraagd, die hem toestond - en de moedige zendeling ging op weg naar Brusssel om Hendrik III de geheele toedracht der zaak bloot te leggen en hem aan te toonen door welke onderdrukking en onrechtvaardigheid, van de zijde der schepenen, het volk tot opstand was gekomen; dat de ommekeer in dit geval een wettige en rechtvaardige zaak geweest was en inderdaad geen andere gevolgen gehad had dan dat men het oude charter, door de eeuwen en de vroegere vorsten geheiligd, weêr in zijn eer hersteld had.
De wapenstilstand liep ten einde; men vernam dat de hertog, bewerkt en opgezweept, niet alleen geweigerd had den monnik Herwing te ontvangen, maar dat hij hem had aangezegd onmiddelijk zijne Staten te verlaten en er nooit meer in terug te komen. Terzelfder tijd vernam men dat het leger zich marschvaardig maakte en ieder uur voor de poorten der stad kon gewacht worden.
Wat aanvangen? Mathias en zijne vrienden, in de raadzaal bijeen gekomen, oordeelden den strijd onmogelijk. Wat zouden, daargelaten de onwettigheid der handeling, weerlooze burgers tegen afgerichte en geoefende soldaten vermogen?
‘God heeft ons verlaten,’ riep men, ‘het onrecht triomfeert; wij zijn onze vaderen en hunne bedreven heldendaden onwaardig.’
‘Neen, broeders,’ had hun hoofd uitgeroepen, ‘onze neêrlaag zal den loop der rechtvaardigheid niet stremmen of tegenhouden; de rechtvaardigheid eischt een offer en zij zal haar offer hebben, zij wil een voorbeeld gesteld zien en dit zal zoo onpartijdig en vreeselijk zijn, alsof wij nog op het raadhuis zetelden. Zien wij eerst naar middelen uit om ons in veiligheid te stellen. Voordat acht dagen voorbij zijn, zullen De Brouwer en zijne gezellen hun schuld betaald hebben.’
De nieuwe schepenen hadden dus gedaan en de oude, gesteund door de noodige hellebardiers en speermannen namen weêr bezit van het raadhuis; zij konden er zich gerust weêr installeeren, niemand die aan weêrstand dacht.
Het eerste besluit, dat de overwinnaars namen, was, dat men Mathias en eenige andere poorters zou aanhouden; de vogels waren echter gevlogen, even goed als Suzanna, die men als gijzelaar wilde gevangen nemen.
Die men echter machtig kon worden, moesten hun schuld duur betalen en de galg was de onverbiddelijke straf, waartoe men ze allen veroordeelde. Den volgenden dag was de stad doodsch en stil; geen spoor meer van de verwarring, die er de voorgaande dagen geheerscht had; 's nachts hadden een aantal inwoners de stad verlaten.
De Brouwer voelde zich, trots zijne overwinning, toch niet op zijn gemak. Behalve dat zijne twee doodsvijanden nog leefden, herinnerde hij zich het vreeselijk vonnis, dat door Herwing over hem was uitgesproken en dat binnen acht dagen moest voltrokken worden.
Hij kende maar al te goed de geheimzinnige macht, waarover Herwing te beschikken had, om niet te begrijpen, dat een groot en ernstig gevaar hem bedreigde en de toestand, waarin hij wegens de angst en vrees dienaangaande verkeerde, was dan ook verre van benijdenswaardig te zijn. Men zegde toch dat het Veemgericht, die zoo vreeselijke en geheimzinnige rechtbank, zich weêr in het donker had gevormd en met een onverbiddelijke strengheid zijne vonnissen ten uitvoer bracht.
(Wordt vervolgd.)