Het doode lam.
Wij wonen hier een klein, maar voor de arme kinderen, diep treffend drama bij: - het lam, dat gisteren nog zoo vroolijk huppelde en blaatte, en door de kinderen met zooveel geluk gestreeld en bemind werd, het lam ligt dood neêr!
Reeds vroeg in den morgen togen zij naar den stal en het eene zusterke droeg, recht gelukkig, eenige lekkere beetjes in den voorschoot voor den kleinen lieveling. Wat zou men gelukkig zijn! Helaas, wat moet de teleurstelling groot geweest zijn, toen men het arme diertje dood vond!
Gij glimlacht, lezer; gij zegt wellicht: ‘'t is toch maar een lam!’ Gij hebt gelijk; maar dat diertje vervulde gansch de wereld van deze kinderen, zoo als uwe fortuin de uwe vervult, en de smart van dit te verliezen is zoo diep en oneindig voor deze kleinen, als de uwe zijn zou, indien gij uwe wereldsche goederen plotseling zaagt verdwijnen.
Alle geluk is nu, voor eenige uren, heen gevlogen en de kinderen zullen zoo lang over het verlies rouwen, tot de vader hun een nieuw lam heeft beloofd. Dan worden de tranen spoedig weg gewischt en is het drama vergeten. Hoe het zij, de smart staat diep, eindeloos diep op wezen en in houding afgeprent, en de schilder, die het kleine treurspel in het leven riep, is dichter in den vollen zin des woords.