Op weg naar de stad.
Voor het aanbreken des dageraads heeft zij de hoeve haars vaders verlaten, om naar de stad ter markt te gaan, en daar heure waren aan den man te brengen. Zwaar is ze geladen, en dewijl nu de stad toch in 't gezicht is, en zij de overtuiging heeft in tijds ter plaatse te zijn, neemt ze de vrijheid een oogenblikske op den bedauwden boord van den weg te rusten.
Wat houdt het lieve kind, met hare ouwerwetsche grootmoedersmuts op, toch wel bezig? Zijn het hare handelszaken, of is het iemand die langs dat pad verwacht wordt? Aan de stad denkt ze zeker niet, dewijl zij haar den rug toe keert. Misschien staart ze naar het oosten, waar de eerste morgengloed doorbreekt....
We zullen het raadsel niet trachten op te lossen. Het is een dier hedendaagsche tafereeltjes, zoo als er veel zijn in onze tentoonstellingen, zonder eene bepaalde gedachte, en die enkel uitblinken door schikking en uitvoering.
Als zoodanig is het meisje allerliefst; het gezichtje is nog recht kinderlijk, de uitdrukking naïef, de kleeding, vooral de muts, verhoogt die eigenschappen; het landschap, achtergrond en hemel zijn frisch, levendig en het figuurtje lost er zich voortreffelijk in op.