Zomernacht te San Lazaro (Venetië).
Venetië, met zijn schilderachtige lagunen, zijn Dogenpaleis, zijne prachtige koepels en torens, is, ten allen tijde, het droombeeld der dichters geweest en in dit laatste vervult de gondel - noodwendig van guitaar, zang en maanlicht vergezeld - eene groote rol.
De gondel is in Venetië het eenige middel van vervoer, tenzij op het eilandje Lido. Ieder min of meer welhebbend huisgezin bezit eene gondel, zoo als wij een tilbury of ander rijtuigje, en even als hier de vigilanten ten dienste van het publiek staan, vindt men in Venetië ook publieke gondels.
De gondel is eene lichte boot; de boeg is zeer scherp gebouwd en in het midden van het vaartuig verheft zich eene roef of tent, in welke vier tot zes personen kunnen plaats nemen. Men vindt er kussens en ander gerief in, hetgeen aanzienlijk bijdraagt tot het weelderige en zoete dolce far niente, dat men in eene gondelvaart geniet.
De republiek nam, opzichtens de kleur der gondels en der gordijnen aan dezer vensters eene bepaling, waarvan nog niet afgeweken wordt. Om de buitensporige pracht tegen te gaan, schreef men de zwarte kleur voor. Alleen de gondel van den Doge was groen, welke kleur, volgens een reiziger aanteekent, ook aan de beroemde zangeres la Malibran werd toegekend, dewijl zij zonder dat volstrekt weigerde hare nachtegalenstem te laten hooren. In hoeverre deze bijzonderheid waarheid bevat, zullen wij niet beslissen.
Des avonds wordt aan den boeg en aan den spiegel eene brandende lantaarn opgehangen. De gondel heeft twee roeiers; een dezer staat voor, de tweede achter op het vaartuig. ‘Deze roeiers,’ zegt een schrijver, ‘zijn zoo bedreven, dat ongelukken tot de zeldzaamheden behooren. De gondeliers, in dienst van particulieren, dragen de liverei hunner meesters; terwijl de publieke gondeliers doorgaans gekleed zijn met een kamizool, een sjerp of gordel en een mutsje.
Over het algemeen zijn de gondeliers een krachtig en vlug slag van lieden, die in eene hooge mate de luimigheid en geestigheid bezitten aan den venetiaanschen volksaard eigen. Zij zijn bovendien eerlijk en trouw, zoodat de vreemdeling zich en zijne bagage, zoowel des nachts en des daags, veilig aan hen kan vertrouwen.
Het gezang is hun meest geliefkoosd tijdverdrijf, en over 't geheel zingen zij niet alleen zuiver en melodieus, maar er heerscht ook zoo veel harmonie in hunne zangen, dat men meenen zou kunstmatig gevormde zangers te hooren, 't geen echter het geval niet is. Tasso's stanza's behooren nog steeds onder hunne lievelingsliederen.’
Zoo als wij ons met paardenwedstrijden en andere dergelijke vermaken bezig houden, kan er in Venetië geen volksfeest plaats grijpen, waarin de gondel de hoofdrol niet speelt. Bedrevener roeiers dan daar vindt men ook niet. De roeifeesten zijn te Venetië des te aantrekkelijker dewijl men tijdens deze, eene buitengewone pracht aan gondels en kleedsels ten toon spreidt.
Die volksfeesten werden lang door een alouden naijver aangevuurd, namelijk door den haat tusschen de Castellani en Nicoletti, die reeds dagteekent van den tijd der eerste republiek. Destijds hadden burgers van Heraclea en Aquilea zich op twee verschillende eilandjes, Castello en San Nicolo, neêrgezet en zich zelfs door hunne kleeding onderscheiden. Die van Castello droegen roode gordels en mutsen; die van San Nicolo namen voor die kleedingstukken, de zwarte kleur of ten minste donkerblauwe kleur aan.
Ieder eiland leverde zijne beste gondeliers, die gehouden waren den roem en de eer van hunnen stam te handhaven. Na den zegen over hunne onderneming in de kerk afgesmeekt te hebben, vingen zij den strijd aan en, zegt de Venetiaan, ‘het water kookt alsdan onder de krachtvolle riemslagen.’
Op alle balkons bevinden zich nieuwsgierigen, dames en heeren, vrouwen en mannen uit de volksklas. ‘Het gansche Kanaal,’ zoo lezen wij, ‘zoo ver het oog reikt, is zoo geheel met gondels van allerlei gedaante bedekt, dat zij als het ware eene brug van den eenen tot den anderen oever vormen. De zwarte bekleeding der tenten heeft, voor deze gelegenheid, plaats gemaakt voor de rijkste en schitterendste draperieën van allerlei kleur.
‘Hier ziet men een venetiaanschen gondel uit de vijftiende of zestiende eeuw, daar een turkschen kaïk of eene chineesche jonk, ginds ballotines en malgherottes of vier- en zesriems-barken. De patricische commissarissen van orde doorklieven het kanaal in alle richtingen op acht- of tien-riems-bissones, in 't midden met een prachtig verhemelte van goud- of zilverlaken prijkende, terwijl zij, met den boog in de hand, aan den achtersteven gereed staan om elken gondelier, die bij de nadering der wedijverende booten niet ter zijde wijkt, door het toezenden van een vergulde houten pijl, tot het nakomen van zijn plicht aan te manen.’
Men begrijpt met welke geestdrift de prijswinnaars begroet worden! Die welke al te veel veld verloren hebben, verdwijnen in de zijkanalen om niet door de volksmenigte te worden bespot. Als de eerst aangekomene het roode, de tweede het blauwe, de derde het groene en de vierde het gele vaandel grijpt, ontstaat er een gehuil, een gejubel, een gegalm van muziek, dat het hooren en zien vergaat.
In de gondels der overwinnaars regent het geld; deze erlangen daarenboven de uitgeloofde premiën, en het is hun toegelaten des avonds geldinzamelingen te doen. Des avonds duren de feesten voort; de gondels met hare lantaarns doorklieven de lagunen, de huizen en paleizen worden met bengaalsch vuur verlicht en het tooverachtig effect daarvan, in het water en op de gebouwen, is door geen pen te beschrijven.
En echter is de natuurlijke zomernacht in Venetië grootscher en treffender, dan die welke door menschenhanden wordt toebereid. De heldere hemel met een prachtig maanlicht, op water, tinnen en koepels weêrkaatsend; de reusachtige en slapende stad; de mysterieuse nacht, met den zang des gondeliers en de geheimzinnige vaartuigen, schier als spoken voortschuivend - treft dieper het gemoed dan alle volksbeweging en toebereidsels van verlichting.
Onze gravure geeft prachtig een zomernacht te San Lazaro weêr en als wij haar zagen, herinnerden wij ons Carpenter's stukje, door een onzer lang gestorven bekenden A. van der Hoop, in 't neerduitsch overgebracht.
Lieflijk Venetië! koninginne van de aard!
Die met flonkrenden blik op de zeegolven staart;
Stad, waar, bij 't zilvren schijnsel der maan,
De serenade haar zilvren toon doet verstaan,
Al wat zoet is in 't leven, onsterflijk in 't lied,
Itaaljes keursteen, gij zijt het, die 't biedt. -
'k Heb veel plaatsen bezocht, maar geen lieflijker steê
Dan u, heerlijk Venetië, u bruid van de zee.