Waterleidingen.
Het in uitgave zijnde Boek der Uitvindingen (Sytthof te Leiden) geeft de volgende aanteekening over dit onderwerp, dat op dit oogenblik in België, en vooral in Antwerpen, sterk besproken wordt.
In waterleidingen hebben de Romeinen het zeer ver gebracht en zijn even zeer de leermeesters voor lateren tijd geweest, als zij zelven waarschijnlijk veel van de Pheniciërs hadden geleerd. Zij voorzagen hunne stad van het ‘bloed der aarde,’ dat zij dikwijls 6 tot 7 uren ver uit bergbronnen stadwaarts leidden in gesloten kanalen, die niet zelden om den berg heen liepen.
Waar het noodig was, een zeer langen, maar niet zeer breeden berg door te komen tot het korter maken der waterleiding, ontzagen zij in geenen deele het boren van tunnels, of stoute overbruggingen van valleien, ten einde het water met een gering, meer gelijkmatig verval naar eene stad te leiden.
In den bloeitijd van het keizerrijk, toen het romeinsche rijk met kleine uitzonderingen vrede genoot, viel de weldaad der waterleidingen aan de grootere steden in de provinciën ten deel. Groot is het getal van deze, hoewel vele tot puin vervallen zijn, terwijl andere nog heden ten dage hare bestemming vervullen; zulk eene waterleiding is die, welke door keizer Trajanus te Segovia in Spanje is aangelegd. Zij bestaat uit 177 bogen, gebouwd van granietblokken, die zeer nauwkeurig bekapt en meestendeels zonder metselspecie vereenigd zijn.
Een doorslaand bewijs der voortreffelijkheid van dit bouwgewrocht is, dat het 18 eeuwen heeft getrotseerd, zonder dat een enkele steen van zijne plaats geweken is of ergens water doorsijpelt. Deze waterleiding voert het heerlijke water der bij Ildefonso ontspringende bronnen naar het hoogste punt der stad, terwijl het over de lagere wijken in stoute dubbele bogen heen loopt. De lengte bedraagt 6000 voet, terwijl de hoogte ter plaatse van de diepste vallei 104 voet is; de hoeveelheid water, die er door stroomt, zou toereikend zijn voor eene stad van honderdduizend inwoners, en zoo groot ook zal de bevolking van het oude romeinsche Segovia wel geweest zijn.
Het nieuwe is echter slechts een schaduw van het oude; ellendige hutten staan tegen het prachtige bouwgewrocht der Romeinen en zonder eenig gevoel voor het grootsche van het werk luiert er de bevolking te midden van gebouwen, van welke geen bij de heerlijke waterleiding vermag te halen.
Een tegenhanger van het sieraad van Segovia is de waterleiding bij Nimes in Frankrijk. Waarschijnlijk dagteekent zij uit het laatst van de eerste eeuw der keizersregeering. Door middel van dit gebouw werd het water van twee waterrijke bronnen, tien uren ver, naar het oude Nemausus geleid. Eene diepe vallei met steile wanden, tusschen welke het riviertje de Gard zich eenen weg baant, scheen een onoverkomelijke hinderpaal te zijn, maar romeinsche moed deinsde er niet voor terug.
Twee verdiepingen van lichte en stout gespannen bogen strekken zich boven elkander uit, als steunsels voor eene reeks van boogjes, die het reusachtige kanaal dragen. Dit verbazingwekkende gedeelte van de trotsche waterleiding is vrij goed bewaard gebleven, als een krachtig bewijs voor de voortreffelijkheid der romeinsche bouwkunst.
Ook de Arabieren waren bekwame waterbouwkundigen. Zij waren de uitvinders van eene belangrijke verbetering in de waterleidingen, daar zij de gemetselde kanalen vervingen door wijde buizen van gebakken klei, zonder dat zij eenige kennis droegen van bamboe-water-leidingen in China.
Van het leggen dezer buizen met een zeer klein verval maakten zij geen werk meer, toen zij hadden waargenomen, dat het water in deze kokers bijna even hoog op- als afloopt, wegens het streven naar evenwicht, en van toen af legden zij ze bergop en bergaf. Eindelijk bedachten zij om het water te filtreeren, waartoe zij zich van groote bekkens of kommen bedienden, in welke zij het water over kiezelzand lieten loopen.
Ook de Romeinen legden daar, waar de waterleidingen het gebied der stad naderden, zuiveringbekkens aan. Het onzuivere water liep er aan de eene zijde in; het stond in de kom stil, zoodat alle onreinheden bezonken, en het vloeide gezuiverd weder weg.
Ook in midden-Europa werden gedurende de middeleeuwen waterleidingen aangelegd, gelijk men nog eene oude bij Freiburg in Saksen aantreft. Doch meest bediende men zich van pompwerken, die het water zoo hoog ophaalden, als noodig was om het door buizen in de stad te verspreiden. In den laatsten tijd heeft men uitgevonden om het water in de huizen tot aan de hoogste verdiepingen op te drijven, gelijk het geval is in onderscheidene steden van Engeland, Frankrijk en Duitschland, en in ons vaderland (Nederland), met de bekende duinwaterleiding te Amsterdam.
Zulke eene waterleiding bestaat uit twee hoofdgedeelten. Het eerste dient om het water op te halen uit de rivier, die het oplevert. Het is hier de plaats niet om te treden in eene beschrijving van de werktuigelijke toestellen, die men daarbij bezigt; ook vermelden wij slechts