In de kerk.
J. Bernard Wittkamp is voor ons, in België, zeker geen vreemdeling. Integendeel, dit land beschouwt hem als een van zijne kunstenaars, ofschoon hij het levenslicht zag in Riesenbeck, een dorp in Westfalen, en tot in den jare 1840, in Holland, onder leiding stond van den stadsteekenmeester Van de Griendt te Delft, en te Rotterdam onder die van Schmidt, een verdienstelijk schilder.
In 1840 kwam de jonge kunstenaar naar Antwerpen, woonde daar de akademische lessen bij en maakte deel van die schitterende rij leerlingen, gevormd in het atelier van den heer de Keyser. In 1844 verliet hij die leiding, en wij zien hem vrij op eigen wieken drijven.
Tot dan toe was Wittkamp sterk onder den invloed der school gebleven, aan welker leiding hij zich had toevertrouwd, en dit was zoowel het geval onder opzicht van keuze der onderwerpen, als onder dat van koloriet. Hij schilderde tafereelen, rechts en links uit de algemeene geschiedenis en de uitlandsche poëzie gekozen, zoo als zijn meester nog ten huidigen dage doet - onderwerpen, waarin noodzakelijk soms de lokale kleur moet gemist worden. Hij schilderde, bij voorbeeld, een Giotto, een gevangene van Chillon, een Tasso, een Sixtus V, een Michel-Angelo, alsook eenige godsdienstige onderwerpen, voor welke hij immer eene groote neiging, en tevens eene groote begaafdheid, heeft behouden.
Een jaar na het verlaten van het atelier, dus in 1845, trad de jonge schilder met een echt nederlandsch schilderstuk op. Waarom ook de vreemde annalen en dichterhallen doorzoeken, dewijl Holland - het land waar hij was opgevoed, en dat hij als het zijne beschouwen kon - hem zooveel schoons en rijks opleverde!
De bedoelde schilderij was de verwintering op Nova-Zembla. Het was een prachtig doek. Indien voor Heemskerk het reddende morgenlicht aanbrak, dan ook rees voor de kunst een nieuw glansrijk talent op; de schilderij stelde te Brussel, zelfs het werk van vele meesters in de schaduw.
Beurtelings schilderde Wittkamp het ontzet van Leiden, Hugo Grotius, de Geuzen, een tweede Nova-Zembla, de burgemeester van Delft, verschillende tafereelen uit het leven van den prins van Oranje, de smid van Naarden, de spaansche furie, en twintig andere historische stukken meer, die allen in belgische, nederlandsche, duitsche, engelsche en vooral amerikaansche kabinetten, salons en museums ver spreid zijn.
Vooral de gebeurtenissen der 16e eeuw geeft de verdienstelijke meester, op eene schitterende wijze, weêr en wij kennen geen kunstenaar die daarin zooveel eigenaardig karakter aan den dag legt als hij. Het is vooral Wittkamp die, door het behandelen van eigen geschiedkundige onderwerpen, heeft bijgedragen om een aantal feiten uit Noord en Zuid, in Amerika bekend te maken; hij deed als het ware met het penseel, wat Prescott en Motley deden met de pen.
Behalve die groote historische bladzijden, leverde de schilder een aantal stukken voor kerken, alsmede portretten, en eindelijk eene reeks genre-stukken, waarvan vele wezenlijke dichtstukken zijn; onder deze tellen wij page en gevangenbewaarder, het angelus, aan den oever der zee, bruid en weduwe, in de kerk, van hetwelk hij nu eene aquarelle schonk aan de verloting, ten behoeve der kerk in de Vondelstraat te Amsterdam, en naar welke aquarelle bijgevoegde gravure vervaardigd werd.
Een aantal van Wittkamp's compositiën werden door staal- en houtgravure vermenigvuldigd, en doen zijnen naam als denker, als dichter, als kunstenaar hoog waardeeren. Zijne reizen in Italië, in 1852 en 1853, deden hem het oorspronkelijk karakter dat hij bezat, niet verliezen. Hij bewees te willen blijven wat hij was, en zonder zich door de modeschilderingen te laten meêslepen, bleef hij wijselijk vasthouden aan de groote en eenige ware traditiën der kunst.
Het laatste werk dat wij van den meester te zien kregen, pronkt in de tentoonstelling van Gent (1874); het stelt de hoogst bevallige en tevens hoogst krachtvolle figuur voor van Velleda, de druïdes, door Chateauòriand in zoo schitterende bewoording, verheerlijkt.