Te eten geven.
Het uur van den maaltijd is daar. De gevleugelde bevolking der hoeve schoolt te samen en wacht. De ganzen strekken verlangend den nek; de eenden waggelen kwakend rond; de haan en zijne kippen staan hongerig op den uitkijk, de duiven komen van het dak neêrgevlogen - kortom, op ieder trap die naar boven leidt, staat een sollicitant naar eenige graankorrels - zelfs de schelmsche en deugnietachtige musschen zitten sjierpend, op den geveltop, het oogenblik af te wachten, waarop zij kunnen neêrslaan, om hun aandeel van den buit weg te rooven. Het is een recht landelijk tafereel, misschien wat al te landelijk voor eenige onzer lezers, die liever in plaats van ganzen en eenden, een korps zouaven, in plaats van de dienstmeid, een gepluimden tamboer-majoor op het appèl zouden zien verschijnen.