13. | Ten derthiensten dat sout beteekent ons wysheyt, dat Godt ons wilt gheven om de H. Passie ons Heeren te overpeysen, ende die altyt te hebben in onse memorie. |
14. | Ten veerthiensten dat riekende waeter beteekent ons het H. Dopsel dat de mensch moet hebben wilt hy saligh worden, want ons Heer ock is ghedoopt gheweest van S. Jan Baptiste den dooper in de Jordaene. |
15. | Ten vyfthiensten dat rappier dat daer ghebrocht wordt voor den toecomenden meester, beteekent ons dat vreeselyck sweerdt, het welck sal wesen het leesten oordeel, daer Godt de verdoemde mede sal slaen in de eeuwighe verdoemenisse. |
16. | Ten sesthiensten den bandelier beteekent ons de koorde en de ketens, daer onsen Heer Jesus is mede ghebonden gheweest voor onse sonden. |
Dan soo wordt int middel geset een taeffel, de weleke gedeckt wordt ende den meester set alle de ceremonien op de taeffel ende het cussen wordt ter aerden by de taeffel gheleydt, al waer den toecomenden meester moet op knielen, sonder hoedt, al waer alle de meesters sitten, met stoelen alleen, oock aan den taeffel, ende een van deze meesters geeft aen den toecomenden Mr te kennen alle deze ceremonien wat sy beduyden, tot het minste toe, ende nempt hem den eedt aff, ghelyck als dat betaempt, ende dan wordt hy begoten met rieckende waeter, daer naer (ferwyl hy noch knielende is), soo staen dese dry Mrs op, den oudsten begint eerst, ende nempt een sweerdt, ende slaet dry keeren op synen rugge, seggende, in den naem des Vaeders, ende des Soons, ende des H. Gheest, elcken meester doet dat, dan soo snyt den Mr van dat witten broit een stuck af met het mes, ende leydt dat stuck broit op de taeffel, ende dat heel broit, ende heyst den toecomenden meester een stuck gelt, ende steekt dat stuck gelt in dat witten broit, ende werpt dat te grabbelen, onder het volck, daer den meesten hoop is, dan, nempt den Mr de brock broit, dat hy ghesneden heeft, dopt dat in het sout, ende geeft dat te eeten aen den toecomenden Mr. Nu als hy dat geten heeft, soo geeft hy hem eenen roemer wyns daer op te drincken, dat nu deur synde, soo seydt hy aen hem, staet nu op, ende ick wensche u veel gheluckx, en hy hanght. hem het Rappier aen syn syde, ende de croen op het hooft, ende dan soo drincke deze meesters den wyn, onder hun uyt, met by syn van de Heeren, dan soo gaen dese maeghden wederom wegh van daer sy gecomen syn.
Daer naer soo gaen dese drye meesters by den heere Borghemeester; ofte die, de Heeren van Mechelen sullen daer toe ghecommetteert hebben om den eedt af te nemen, van dese drye Mrs dat se desen jongman bequaem vinden om Mr te syn, ende schoel te houden, ende dan soo geeft den Borghemeester den brief in de handt van dezen jongen Mr, om hem daer mede veel gheluck ende saeligheyd te wenschen; als wanneer nu dit al volbrocht sal wesen, soo gaet dezen jonghen Mr int middel, met de croen op syn hooft met de heele compagnie naer de camer toe.
Alwaer dat onder weghen een deel van de Borgerye hem sullen recontreren om hem veel gheluckx te wenschen d'een met wyn, d'ander met lofdichten, die hem sullen vereert worden.
Des anderen daeghs, soo sullen de Gulde Broeders spelen om prys, die desen jonghe meester sal ophangen, tot winste van de Confrers van de selve Gulde. Daer noch by eenen prys oock voor alle liefhebbers, soo van buyten als van binnen, ende dat op sulcken dagh als de dekens van de Gulde sullen ghelieven te ordonneren, al waer dat alle daeghen sal gheschieden alle soorte van recreatie van spel enz. Wel verstaende nochtans dat Mr Dominicus Vrindts sal versoecken by requeste aen myne Eerw. Heeren van der weth deser stede een plaetse, om dit spel te volbrengen, die eenichsints daer toe moghen bequaem wesen, waer op wel diende eenen theater te syn, om dat het speelen daer veel beter actie op heeft ende meerder bequaemheyt soude wesen voor Mijne Eerw. Heeren om te sien, want het spel geen actie en heeft op de platte aerde.
Voorts soo sal den selven Vrindts versoecken in syne requeste, dat den brief van het meesterschap sal moghen onderteekent worden, ende ghesegelt, goedt lijck te voren, welcke copie van desen brief sal annex wesen aen de requeste op dat Myne Eerw. Heeren den inhaudt der selver soude moghen veranderen naer hun beliefte ende goet duncken. Oock dat alle de Gulde Broeders souden moghen compareren ter voorse plaetse, elk met syn sygeweir, ende de officiers met de sluyers, oock met het vaendel, om dat te laeten vliegen soo lange het spelen dueren sal, ten minsten tyde als men desen nieuwen meester maecken sal, want sonder twyffel daer veel treffelijcke persoonen sullen comen uyt andere steden, om dat sulckx nooit en is ghesien gheweest, noch dat gelyckx (men niet en geloof), gesien sal worde.
Niet minder merkwaardig is, als studie des tijds, het reglement der Schermers. De Gildebroeder zwoer trouw aan God, aan den koning, aan de overheden, zoo geestelijke als wereldlijke; trad op als beschermer van de godsdienst, van den burger, van de stad in het algemeen. Hij moest een braaf, deugdzaam, rustig, een voorbeeldig man zijn - als het ware een kern, voor het behoud der goede instellingen en goede zeden Voorwaar, er was in die aloude gilden iets grootsch, iets trotsch, iets dat de moderne tijd niet vervangen heeft en nooit vervangen zal.
Zooals de heer van Melckebeke ons vertelt, hadden de Schermers te Mechelen twee lokalen, het eene om zich in de kunst te oefenen, het andere bestemd voor het houden van vergaderingen, rakende de zaken de gilde. In 1526 kochten de Schermers eenen hof in de St. Jacobsstraat, waar zij eene hoogte of heuvel maakten, om zich aldaar, bij zomerdag, in het schermen te oefenen.
Hunne feesten werden niet zelden door adellijke en prinselijke personen bijgewoond. Zoo gebeurde dit in 1687, toen de prinses van Chimay, met een gevolg van twintig edellieden, de feesten bijwoonde na welke plechtigheid elf rijtuigen het gezelschap naar het Gildehuis brachten, waar, naar 's lands wijs, lustig gemaaltijd en gedronken werd.
Opzichtens keuken en kelder was de Gilde zeer behoorlijk ingericht, te oordeelen naar een inventaris der voorwerpen, door twee aftredende dekens opgesteld. In dien inventaris worden vermeld niet minder dan 276 tellooren, 125 schotels, 24 bier- en wijnpotten, spitten, braadpannen, roosters, fluiten, roomers, bierglazen, ijzers ‘daar de speten in druyen,’ 10 ammelakens, 107 servetten, enz.
Eene merkwaardigheid, door den schrijver vermeld, is gewis dat er bij het inhuldigen der hoofdmannen, telkens prachtige meiboomen voor hunne woningen werden geplant, waarvan het snijwerk aan de beste kunstenaars werd toevertrouwd. Die meiboomen werden den beeldhouwer 300 en 400 guldens betaald, en de verdere onkosten beliepen nog wel dezelfde som. Laurierboomen versierden den mei; een voor de omstandigheid gemaakt dichtstuk werd gedrukt of geschilderd; er is spraak in de rekeningen van schietpoeder, timbaliers, trompetters, haubois-spelers en twee pagies - zoo dat het ook, in dit geval, feestelijk toeging.
Trouwens de laatste mei, die van 1714, kostte in het geheel de som van 648 gulden 7 stuivers.
Even als zoo vele schoone en echt nationale instellingen, ging ook de Schermersgilde, tijdens de fransche omwenteling verloren. De republiek legde de hand op hare bezittingen, zoo roerende als onroerende, en verkocht het gestolene ten haren voordeele, of ten minste ten voordeele van hare handlangers.