Aardbevingen en orkanen.
(Vervolg en slot.)
Wij spraken vroeger van kenteekens, welke zich in de natuur opdoen en eene nadering van dergelijke ramp voorspellen.
Als in Zuid-Amerika een der vulkanen ophouden rook uit te werpen, weten de bewoners van den omtrek dat er eene aardbeving aanstaande is.
In 1759, van 29 juni tot 28 september, liet zich in Mexiko voortdurend een onderaardsche donder hooren en hadden er lichte schokken plaats.
Werklieden die uit een guagava-bosch kwamen, bemerkten dat er assche op hunne strooien hoeden lag - een bewijs, dat er reeds eene opening in den grond gekomen was, waaruit vulkanische asch opstoof.
Het volk was radeloos, toen in hun midden een pater Jesuïet verscheen; die, als een echt zendeling Gods, het gevaar niet ontweek, maar hetzelve ging opzoeken.
Die geestelijke kwam uit het Jesuïeten-collegie van Patzkuaro, en had tot zending de bevolking te bemoedigen, raad te geven en in den uitersten nood bij te staan.
Zoodra de pater de op de stroohoeden gevlogen asch bemerkte, raadde hij de bevolking aan, onmiddellijk de vlakte te verlaten en naar den berg Aguasarko te vluchten.
‘Van de hoogte,’ zegt de schrijver, ‘zagen zij den dag nadien, hoe de vlakte waar zij tot dan toe rustig geleefd hadden, onder ijsselijk geschok, gespleten en doorkerfd werd en uit welke openingen sintels, zand, brokken steen, slijkerig water werden opgeworpen.
In het midden van vlammen, zag men eene groote, zware massa, alsof het een zwarte toren ware, oprijzen; gansch de vlakte werd opgelicht.
Die landstreek, eens zoo vreesselijk gehavend, is nu weêr kalm en rustig; de grond is andermaal overdekt met prachtige dahlia-bloemen en andere eeuwig bloeiende mexikaansche gewassen.
Doch als een altijddurend teeken van wat daar voorviel, staat er de Jorullo, een berg ter hoogte van 1700 voet, omringd door vijf, andere minder, hooge vuurspuwende bergen, die op hetzelfde oogenblik ontstaan zijn.
Die vijf worden kleine ovens “hornitos” genoemd, omdat zij altijd gloeien en rook opwalmen.
Twee beken, die voorheen door de suikerplantagiën kronkelden, verdwenen, en heete bronnen kwamen in de plaats.’
Wat is de mensch, zoo trotsch op zijnen geest, klein en onmachtig bij die reusachtige tafereelen der natuur!
Wij spraken hooger van den aard der bewegingen, hetzij in loodrechte, waterpas of draaiende richting: de laatste is zonder twijfel de gevaarlijkste.
In 1835 had er eene aardbeving in Chili plaats, waar de beweging waterpas bestond; bij die van Lissabon was zij horizontaal en bij die van Rio-Bamba in 1799 was zij draaiend.
De grond kliefde daar, scheurde en sloot zich weêr, zoodat het aan sommigen gelukte zich voor het inzwelgen te redden, door de twee armen uit te steken.
Vele verdwenen echter in die scheuren; gansche kudden muilezels werden ingezwolgen.
De grond golfde gelijk eene zee; de golving verhief zich tot vier of twaalf voet.
‘Zware gebouwen zonken in den grond, zonder verbrijzeld te worden; twee dagen lang brachten de bewoners daarin door, voor dat men hen kon opgraven.
Zij openden en sloten als naar gewoonte de binnendeuren, gingen van de eene in de andere kamer, ontstaken de lampen, leefden van hetgeen er in huis voorhanden was, spraken met elkander over de kans van verlossing.’
Als Humboldt het niet vertelde, zegt vroeger gemeld tijdschrift, zou men het niet gelooven; deze meldt inderdaad dat eene gansche dreef boomen, zonder ontworteling, naar eene andere plaats verschoven werd.....
Op zee ondervindt men even als op het land de schokken eener aardbeving; men vertelt dat een schip van Liverpool naar Bombay, in het midden der Atlantische Zee, een hevigen schok onderstond; men dacht dat het vaartuig stiet, doch toen men peilde had men op 120 vademen diepte nog geen grond.
Een ander verschijnsel, dat, vooral op zee, den mensch met bangen schrik slaat, zijn de cyclonen, wervelstormen of hoozen.
Het was slechts na den verschrikkelijken storm in 1815, die Amerika verwoestte en na dien welke, in 1821, de uitbersting van den Hekla vergezelde, dat men een min of meer juist denkbeeld van de beweging der hoozen opvatte.
De wetenschap heeft hieromtrent haar laatste woord niet gezegd; maar de zeeman, die een dergelijke ramp heeft beleefd, spreekt er van, als van iets dat al het denkbare in verschrikkelijkheid te boven gaat.
De zee verheft zich tot op eene pyramidale hoogte, en valt met een zoo verpletterend geweld op het vaartuig terug, dat het voor het minste als een solferstek geknakt en gebroken wordt.
Uit dien helschen kring komen weinige schepen ongedeerd te voorschijn, indien zij er nog uit te voorschijn komen.
‘Ik zag mij zelf,’ zoo schrijft een zeeman, ‘in het diepste van den krater eens vulkaans, die ten allen kante rond mij kookte..... Overal duisternis..... 't Was boven als het oog van den storm. Daarin rondgeslingerd is er geen hoop meer; gij zijt in de macht der hoos; zij speelt met u als met een nietig ding.’
Wild gebrul, klagend gehuil, duizend scherpe schuifelende, schokkende, donderende stemmen hoorde men rondom zich; masten knakken en kraken, reusachtige serpenten schijnen door het touwwerk te schuifelen.....
Onbeschrijfbaar, zegt de zeeman, is een zoodanige storm.
‘Eensklaps,’ zegt Michelet, ‘komt de stilte..... Het brandpunt der hoos is voorbij. Dan, in het midden van bliksemslagen, die doof en blind maken, komt gij tot bezinning.
De storm heeft de masten gebroken, zonder dat gij er iets van gemerkt hebt.’
Het is moeielijk, zoo niet onmogelijk zich een juist denkbeeld van eene dergelijke ramp te vormen; doch wat de beweging des waters betreft, deze is niet ongelijk aan die welke men bekomt, wanneer men met eenen lepel, zeer snel, in een glas water roert.
Alsdan ontstaat er eene diepte in het water, terwijl dit laatste zich ten allen kante verheft, en het is in die diepte dat, in zee, de schepen met een verbazende snelheid worden rondgeslingerd
De werkingskring dezer stormen is niet zelden, in den aanvang, zeer klein; soms blijven zij een of twee dagen, ongeveer op dezelfde plaats ronddwarrelen; de vooruitgaande beweging beloopt alsdan een of twee mijlen per uur.
Naar gelang zij hun uitgangspunt verlaten, worden omvang en snelheid grooter, ‘alsof,’ zegt een schrijver, ‘de hoos in hare eigene woede, gedurig nieuwe kracht vindt.’
Wat in den beginne slechts eene stofwolk was, neemt welhaast eene uitgestrektheid van 10 of 12 graden aan, en verzet zich twintigvoudig sneller dan wel daar waar de hoos haren oorsprong neemt.
Wij moeten in vreemde schrijvers geene indrukwekkende beschrijvingen van orkanen zoeken; de nederlandsche litteratuur is er rijk genoeg aan.
Haafner's reize door het eiland Ceylon, levert er een voortreffelijk bewijs van op: er is spraak van de orkaan die den 2 October 1782 des avonds, te Madras, losberstte.
‘Deze orkaan,’ zegt de schrijver, ‘kwam niet verraderlijk en onverwacht. Onmiskenbare voorteekens hadden het (Madras) meer dan eene week te voren van zijn komst verwittigd.
De ontroerde elementen - de gansche natuur - verkondigden zijne schrikkelijke nadering op menigerlei wijze.
De geregelde wind had opgehouden te waaien; zware buien, uit elken hoek geboren, verdrongen elkander, en eigenden zich, in haastige ongestadigheid, een kort gebied der lucht toe.
Men zag afgrijselijke monsters hunne diepe schuilhoeken verlaten, en naar de oppervlakte der zee stijgen; het strand was met wier, schelpen en andere voortbrengselen, die de zee uit haren kokenden boezem opgaf, als bedekt.
Vaak spreidde zich een rosachtige gloed, niet ongelijk aan de verre