De Belgische Illustratie. Jaargang 6
(1873-1874)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijHonden.‘Hoe meer ik de menschen leer kennen, hoe liever mij de hond wordt!’ zegt zeker schrijver. Het oordeel is wat al te streng; maar wat wij wel mogen zeggen, is, dat vele menschen den hond niet waard zijn. Wij zullen niet ondernemen de verschillende hondenrassen te beschrijven. Dat zou ons al te ver leiden, immers te Londen heeft men in 1863 bevonden, dat er in de aldaar ingerichte tentoonstelling, niet minder dan 1700 verschillende soorten van honden waren voorgebracht. Eenige der tentoongestelde exemplaren werden tegen verbazend hooge prijzen verkocht. Voor een dashond betaalde men niet minder dan 37.500 fr. - ofschoon wij denken dat er, tegen dien fabelachtigen prijs, juist niet heel veel liefhebbers zouden gevonden worden. Voor een kingcharles werd 12500 fr. betaald, en in de tentoonstelling te Hamburg, insgelijks in 1863 gehouden, telde men 25,000 fr. voor eenen voshond neêr. Wij laten onze gravuur, voorstellende eene verzameling patrijshonden (épagneuls) ter bezichtiging, of zoo men wil, ter bewondering der liefhebbers over, en willen ons een oogenblik bezig houden, met niet algemeen gekende bijzonderheden over dit trouwe en goede huisdier. Wat al goede hoedanigheden, wat al edelmoedige trekken, zouden wij uit de geschiedenis der hondenwereld kunnen putten! In de oudste gedichten en geschiedenissen vindt men niet zelden den hond verheerlijkt, om zijne getrouwheid, om zijnen moed, om zijn voortreffelijk geheugen. De hond van Montargis, onder ander, is beroemd gebleven, omdat hij, in tegenwoordigheid des konings Lodewijk XII, den moordenaar zijns meesters aanviel en hem dwong zijne misdaad te bekennen. Wij hebben echter een gansch nieuw voorbeeld van die getrouwheid en dat geheugen onder de hand, namelijk die welke de hond, gekend onder den naam van Greyfiars Bobby, kenmerkten. Nog slechts kort geleden, hebben de dagbladen meêgedeeld, dat men te Edimburg een gedenkteeken aan een hond had opgericht. Vele lezers glimlachten ongeloovig, en echter zegden de nieuwsberichten waarheid. Andere vonden het oprichten van een dergelijk gedenkteeken, nutteloos weggeworpen geld: - mogelijk wel; maar het feit is toch vermeldenswaard. De oprichtster van dit gedenkteeken is baronnes Burdett Coutts, die velen van ons om hare onmeetlijke rijkdommen en veelvuldige menschlievende instellingen, meer dan eens hoorden noemen, en Greyfiars Bobby verdiende die eer gewis meer dan zoo menig andere hond, welke op onze oude graftomben en monumenten ligt afgebeeld, omdat de laatsten zonder twijfel hunne getrouwheid aan den meester ontleenden, en Bobby integendeel gansch uit eigen beweging handelde. Anderen zeggen tot den hond: ‘gaat daar liggen’ - en hij legt zich trouw neêr; maar de hond, waarvan hier gesproken wordt, legde zich, wij herhalen het, uit eigen beweging, veertien jaar lang, op het graf zijns meesters neêr en stierf ook daar. Het was in 1858; men begraafde op Greyfiars-kerkhof een armen drommel, dien men onder den naam van Gray had gekend. Weinig of geen menschen volgden Gray's lijkbaar; maar zijn hond ging er trouw achter en zelfs - lach niet, lezer, - met gedoken kop en ten prooi van een diep lijden. Nu, de hond was eigenlijk Gray's eenige betrekking. Het lijk ter aarde besteld zijnde, joeg de doodgraver den hond buiten en sloot het hekken. Toen hij echter den volgenden dag op het kerkhof kwam, lag de hond op het graf zijns meesters. Tot driemaal toe weggejaagd, keerde het trouwe dier telkens terug. Het was op een kouden en killigen morgen, dat de doodgraver andermaal den hond ter plaatse vond, en die getrouwheid, niettegenstaande het siberisch weêr, maakte hem het harte week. De oude man gaf het dier te eten en Bobby dacht van dan af, dat hij het burgerrecht op het kerkhof bekomen had. Scott, een genie-sergeant, gaf hem jaren lang voedsel; daarna deed zulks Traill, de restauranthouder uit de buurt. Des middags werd op het kasteel een kanonschot gelost, en Bobby wist dat dit het teeken was, wanneer hij moest gaan eten. Alles wel; maar wie zou de hondenbelasting voor Bobby betalen? Twintig personen boden zich aan, om Bobby in regel te zetten met de wet. Men wilde niet dat hij, om reden van wanbetaling, voor de | |
[pagina 179]
| |
koninklijke bank zou gedaagd worden. De lord-prevoost, onderricht over het edele gedrag van Bobby, ontsloeg den hond niet alleen van alle belasting, maar gaf hem een prachtigen halsband ten geschenke met het opschrift: Greyfiars Bobby. Die halsband is aangeboden door den lord-prevoost van Edimburg, 1867. Wat men ook aanwendde, de hond wilde het graf zijns meesters niet verlaten. Ofschoon allen, in de nabijheid van het kerkhof wonende, Bobby goed behandelden, was hij aan niemand trouw. Veertien jaren na Gray's dood stierf Bobby; hij had nooit eene andere ligplaats gekend dan die, welke hij zich den eersten dag gekozen had. De fontein, ter zijner nagedachtenis opgericht, staat op een der meest bezochte punten der stad. Het gedenkteeken is zes voet hoog; op zijnen top staat Bobby's bronzen beeldtenis en op het voetstuk het volgende opschrift: ‘Dit is eene hulde aan de toegenegen getrouwheid van Greyfiars Bobby. In 1858 volgde die trouwe hond het stoffelijke overschot van zijn meester tot op het kerkhof van Greyfiars, en verbleef op het graf tot aan zijnen dood in 1872.’ Bobby was een kleine griffon, van schotsch ras, ruw en roestkleurig van haar. Glimlacht gij nog, lezer, na het lezen van die hondentrouw? Geeft de hond integendeel hier niet eene treffende les aan den mensch? En welke innige en duurzame band moet er tusschen meester en hond, in het leven gesmeed zijn, om deze onafgebroken en zooveel jaren nadien, tot aan den dood te zien voortduren! Beiden hadden gewis samen geleden, en Gray moet elk zielenlijden aan zijn trouwen makker verteld hebben. Dat brengt ons een eenvoudig en echt roerend dichtstukje van een onzer oudste vrienden te binnen, die, hadde hij langer geleefd, zonder twijfel eene schitterende plaats in de nederlandsche letteren zou hebben bezet: - wij willenspreken van Th.van Beusekom, een jong Noordbrabanter, die den 4. October 1845, op het gehucht Bidaf, bij Uden, ter jacht zijnde, door het onverwacht afgaan van zijn geweer, doodelijk getroffen werd. In zijn bundel AllerleiGa naar voetnoot(1) richt de gevoelvolle dichter de volgende regelen tot zijnen hond - woorden, die Gray zeer gepast tot zijn Bobby had kunnen richten: Vriend! zoo trouw, in vreugd en nood
Ongeveinsd tot in den dood,
U zal ik dit liedje wijden;
U, die mij ten allen tijde
Dank, erkentnis, liefde biedt,
Trouwe hond! u zij dit lied.
Waarom ziet gij me in 't gezigt,
Waarom u tot mij gerigt,
Ziet gij tranen in mijne oogen?
Zijt gij met het lot bewogen,
Dat uw meester ondervindt...
Trouwe hond, getrouwe vrind?
Waarom heft gij u toch op,
Biedt gij telkens poot of kop?
Wilt gij, door mij zoo te groeten,
Eenigzins het wee verzoeten,
Dat mij neêrbukt, kwelt en wondt...
Goede, lieve trouwe hond?
Ja, ik ken u, dat gestreel
Zegt mij duidlijk: meester, 'k deel
In uw leed, in uwe smarte,
In dien angst van 't lijdend harte,
En schoon 't al u vlugt en vliedt,
Meester, ik verlaat u niet!
Dank, mijn goede trouwe hond!
Maar hetgeen ik ondervond,
Zal mij uw vriendschappelijk streelen,
Niet verhelpen, nooit verheelen,
Hond! aan deze zij van 't graf,
Valt mij nooit die kluister af.
Nooit, mijn goede, trouwe hond,
Heelt die wreede, onheelbre wond;
Maar als gij aan mijne voeten,
Vrieridlijk, dartlend, mij wilt groeten,
En mij kop en pooten biedt
Dan blijf ik zoo treurig niet.
Dan, dan zwelt uws meesters hart,
Uwe trouw verzacht zijn smart
En uw vleiend kozen, streelen,
En uw vroolijk stoeijen, spelen,
O! dat al, mijn trouwe hond,
Stort toch balsem in de wond.
Hond! als eens mijn doodsuur slaat
En ik alles hier verlaat,
Om naar beter oord te snellen,
Zult ge ook dan de baar verzellen,
Die misschien alleen u roert,
En mij naar den grafkuil voert?
Zult gij? - Zie, hij biedt me een poot...
Ja, getrouw tot in den dood,
Zult gij uwen meester wezen,
Daarvoor voed ik geene vreeze,
En schoon alles mij ontvliedt,
Hond! gij toch verlaat mij niet?
We zouden wel eens willen weten, waarom, na zooveel hartroerends op den hond te kunnen zeggen, sommige menschen, het woord ‘hond’ nog als een scheldwoord bezigen? Als een Mahometaan zijn haat tegen den Christen wel uitdrukken, zegt hij ‘Christenhond’; als het gepeupel van Londen, iemand ziet voorbijgaan, die door taal en kleeding, op een Parijzenaar gelijkt, mort het french dog (hond van een Franschman). Is het misschien omdat de hond soms aanvalt en bijt? Mogelijk; er zijn zeker uitzonderingen bij de honden zoo als ook bij de menschen doch dit belet niet dat wij bij ons eerste denkbeeld blijven: Honden zijn soms beter dan menschen. |
|