Te Madrid bezit men een coliseo de los Toros, dat 10.000 à 12.000 toeschouwers kan bevatten, en dewijl de uitgestrektheid niet toelaat dat hij overdekt zij, wordt de prijs der plaatsen geregeld naar schaduw en zon. De plaatsen in de schaduw zijn natuurlijk duurder, dan die welke aan de zonnestralen bloot gesteld zijn.
De stieren worden in het toril, een hok dat op de vlakte des cirques uitkomt, opgesloten, en zoodra de vorst of de corregidor, in de eerlogie gezeten, door den sleutel van het hok te laten vallen, de toelating gegeven heeft het gevecht te beginnen, kondigt het geschal der horens en het geroffel der trommels, de komst der picadores aan.
Deze laatsten zitten te paard en zijn rijk gekleed in eene gele broek met ijzeren garnituur, eene ronde met zilver geborduurde vest, en hebben een witten hoed, met afhangende boorden, op het hoofd. In de hand dragen zij de garocha of vara larga, eene lans, die echter zoodanig geschikt is, dat zij slechts een halven duim diep in den hals des stiers dringen kan.
Achter hen komen de banderillos met gevlagde pijlen, die zij tijdens het gevecht den stier in den nek planten; hun kleedsel is van zwart fluweel, zijde of satijn, met de versiersels gelijk die van een Figaro in het opera. De banderillos zijn voorzien van roosachtige en blauwe sluiers, waarmeê zij den in razernij gekomen stier, tijdens zijnen aanval, trachten af te leiden.
Eindelijk verschijnt de matador, de slachter, in het zwart gekleed, den driekantigen hoed op, in de rechter hand den blooten degen en eene zijden vlag, muleta geheeten, in de andere.
Als de plichtpleging jegens het publiek en jegens het Madonna-beeld voorbij is, verwijderen zich allen behalve de picadores, en onder het gejuich des publieks springt de stier buiten het hok. Het gejuich, de wonden hem door de lansen toegebracht, maken hem woedend en bonzend springt hij op een zijner aanvallers toe, die voorzeker een gevaarlijk kwartier uurs zou doorbrengen, kwamen de banderillos, uit daartoe bestemde openingen in de cirque zelve gemaakt, niet te voorsshijn.
De banderillos, te voet, werpen hunne sluiers op de horens van den stier, en deze in den aanval afgeleid zijnde, mist of vergeet zelfs den ruiter. Na eene poos keeren de banderillos in hunne schuilplaatsen terug en treden daaruit slechts te voorschijn om het wilde dier briesend en woedend te maken, door hunne kleine banderollen, met ontvlamde sissers, in den nek van den stier te planten.
Eindelijk treedt de matador voor, na hiertoe de toelating te hebben bekomen, en nadert met zijne kleurige vlag het woedende beest. Op het oogenblik dat dit op hem toespringt, ploft hij den degen tusschen den nek en het schouderblad. Valt de stier, dan werpt men, onder luide vivats, bloemen, suikergebak en zelfs goudstukken in den cirque. Mist de matador den steek, dan schuifelt men hem, en men juicht den stier toe.
Dit belet niet dat een tweede matador den toegejuichten eindelijk komt neêrstooten. Een prachtig voertuig, met sierlijk geharnasseerde muilezels bespannen, brengt, onder het geschetter der fanfaren, den stier weg. Zoo vallen er een half dozijn, soms 10 of 15 paarden en soms twee of drie torreadores.
Deze spelen zijn zoo gevaarlijk, dat in elke cirque, een heelmeester en een priester voorhanden zijn, om de slachtoffers bij te staan, die voor het vermaak des volks mochten vallen. Barbaarsch genot, hetwelk echter dit voordeelige heeft, dat de verpachting van de cirque geschiedt ten voordeele der gasthuizen en hospitalen.
Begrijpt ge nu, lezer, dat het afscheid, hetwelk Haynes Williams ons voorstelt, niet zonder ontroering zijn kan? Vroeger, toen de stierenvechter nog vreemd was aan het hart der schoone, kon haar oog hem met denzelfden geestdrift volgen als het overige des publieks; doch nu.... Zij wil den roem wel voor hem, doch niet meer het gevaar.