stelling naar de nieuwe gouvernante; de kinderen hebben eensklaps hun geschater en geschetter gestaakt, en de knecht werpt nog een oogje achteruit, om die jonge ‘dame’ ook eens op te nemen.
Om hare intreê te doen, heeft de gouvernante haar beste kleed aangetrokken, en nog ziet zij er maar sober uit, in het midden van dat weelderig huishouden hetwelk door alle aardsche rijkdommen gezegend schijnt.
Zij echter is ook in eene zekere weelde opgevoed; haar vader was een welgesteld koopman, die, na in de dolle speculatiën zijne fortuin verloren te hebben, ten grave daalde en zijn arm kind alleen liet op de wijde - wijde wereld.
Zonder nabestaanden, heeft zij de plaats van gouvernante aangenomen, 't Moge haar hard vallen; doch het kan niet anders!... Moge het haar welgaan, de arme weeze, en dat zij 's avonds voor het kruisbeeld knielend, in dat rijke huis vooral, dikwijls bidde, ‘leid ons niet in bekoring en verlos ons van den kwade’