Oranje in de Kempen.
Tafereelen uit den Jare 1649, door August Snieders.
(Vervolg.)
X.
De jonkvrouw van Wassenaer.
De Vrijheid was sedert eenige dagen vol leven en beweging, niet alleen Stoffel's Vryheyt, niet alleen aan de huizen waar de voorname gasten logeerden, aan den Moriaan, de Spaenkarre, den Ossenkop, het Heybloemke en andere herbergen, waar paarden, koetsen en gegallonneerde knechten te vinden waren; maar ook op de plein voor het Vrijheidshuis en langs den daar opgebouwden kerkhofmuur.
De kramers, goochelaars, kunstenmakers, hansworsten, kwakzalvers en ander bohemer volkje, dat wij reeds vroeger, op een avond de stad zagen binnentrekken, had de toelating bekomen om zijne uitstallingen te doen en zijne vertooningen te geven.
Langs den muur waren de met grauw linnen overdekte kramen en tenten opgeslagen, en niet zelden waaide boven dit of dat kraam het Oranje-blanje-bleu, om des te beter de aandacht te trekken.
Zelfs het geschilderde doek waarop, in verschillende compartimenten, eene verschrikkelijke moordgeschiedenis was afgebeeld, ontbrak destijds op de zoogezegde ‘foore’ of kermis zoo min als nu. Even als nu bommelde er de trommel, schalde er de trompet van den hansworst, den tandentrekker en den kwetszalver of kwakzalver; even als nu waren er kreupelen, blinden, zangers en snaarspelers; even als nu vond men er kramers met kaneelkoek, moppen, wafels, oliebollen en andere lekkernijen, kramen met kinderspeelgoed, met allerhande snuisterijen voor sieraad in kamers en op toilette-tafels, houten kammen, poeierdoozen, naalden, handschoenen, terwijl daar naast de paternoster, het gebedenboek en het bidprentje waren uitgestald.
Wij bevinden ons aan den kerkmuur, die, voor het Vrijheidshuis, de groote kerk omlijst.
Eene talrijke volksmenigte verdringt zich op het plein, want men verwacht Hare Hoogheid met gansch haren stoet. Op het oogenblik dat wij wachten, is Amalia van Solms in de kerk, waar men zich voorstelt een aantal muziekstukken uit te voeren, 't geen echter, zoo staat er geschreven, door den grooten volksdrang onmogelijk werd, ofschoon het orgelspel dat destijds in de kerken na de diensten gebruikelijk was, wel zal geslaagd zijn.
Daken en vensters, die op het marktplein uitzicht hadden, waren andermaal opgekropt met menschen; op de straat, en alwie geene hoogte bereiken kon, gingen de poorters op de teenen staan en de stevig gebouwde vaders droegen de kleine jongens op de schouders.
Gelukkig zij die te paard gekomen waren en tusschen het volk plaats hadden gevonden. Men had de prinses nu reeds herhaalde malen gezien, doch zij was bepaald het middenpunt eener vereering geworden, die zelfs niet zou ophouden wanneer zij eens zou vertrokken zijn.
Na het bezoek in de kerk, zou Hare Hoogheid bij den schouteth ontbijten, welk ontbijt, volgens den nauwgezetten rekenmeester van dien tijd, 150 gulden kostte.
Een lange stoet van prinsessen, edelen en eerejoffers, volgde Hare Hoogheid naar het huis van den overheidspersoon.
De vrouwen waren in zijde van verschillende kleur uitgedost. Allen droegen den tabbaart of hongerlijn, deze in bleekgroen, die in lichtblauw, gene in appelbloezemkleurige satijn, en schier allen met gouden of zilveren boordsels omzet. De hoedjes met pluimen, de groote kragen niet zelden met kant omzet, de peerlen om den hals en de braceletten, de geparfumeerde handschoenen, de prachtige vederwaaiers zijn, in vorm, en eenige dezer voorwerpen, ook in kleur verschillend.
Laat ons de ‘moesjes,’ ter zijde van de wang geplaatst en het kleine masker, dat naast de krullende en tot op de borst neerdalende haarvlecht, afhangt, niet onopgemerkt voorbijgaan.
Vele heeren dragen pruiken of lang haar, den breedgeranden hoed en een platten of geplooiden kraag, wambuizen van fluweel in verschillende kleur, en veelal met gouden knoopjes op de borst; witte handboorden, breede broeken tot aan de knieën, hozen van fluweel of laken, breede en mollige laarzen, prachtig gestikte degenbandelieren - kortom, mannen en vrouwen stellen eene pracht ten toon, welke gansch de Vrijheid, en zelfs de bevolking van uren in den omtrek in rep en roer brengt.
Onze kempische bevolking was ter goeder trouw nieuwsgierig; doch deze niet zeer berispelijke neiging werd door sommige personen van het gevolg, niet altijd vriendschappelijk opgenomen. Al waren de hollandsche heeren prachtig gekleed, trotsch op rijkdom en macht, roemend op hunne beschaafde manieren en hunne beleefdheid, toch kwam de oude, stugge Hollander ‘een mensch van de oude wet,’ zegt Roemer visscher, meer dan eens te voorschijn, dat is, volgens den dichter, ‘onbeleeft,’ vrij en stout.
Wij laten het onbijt met allerhande room- en andere taarten, fruit, visch, wildbraad, rijnwijn, chably, vin d'ay rustig afloopen, en wachten de gasten in den wijden tuin, die zich achter de woning van den schouteth uitstrekte, en voor die dagen een wezenlijken lusthot mocht genoemd worden, waarin het tuinbeeld, het arduinen waterbekken, het vierkante bloembed, de zonnewijzer, zoo min ontbraken als het stijf geschoren prieel en de rechtopgaande haag.
Amalia van Boekhorst, wier oom Heer van Wimmenam was en Helena van Wassenaer, de eerste eene ietwat statige blondine en de tweede eene prettige, vlugge brunette, beide jong en schoon, werden vergezeld door mijnheer Buisero, nadat de greffier Musch - die in 1636 te Turnhout te vergeefs over het bestand met Frankrijk onderhandeld had en al de staatkundige bijzonderheden aan de joffers opdischte - beiden had verlaten, om zich een oogenblik bij ridder de Knuyt te voegen.
Wat gaven die jonge, levenslustige joffertjes om al die oude, bestoven en door de gezanten moeilijk aaneen geknutselde resolutiën en acten; er was iets dat haar veel nauwer aan het hart lag, namelijk de vrijaadje van den flinken Midletown, de wonderlijke geschiedenis zijner zuster en vooral de hooge gunst, waarin hij bij Hare Hoogheid bleek te staan.
Niemand dan mijnheer Buisero, kon haar ten dezen opzichte inlichtingen geven.
‘Monsieur le secrétaire,’ had Helena van Wassenaer in de ‘francoysche’ taal gezegd, ‘zonder uwe komst had de greffier Musch ons al de perkamenten, tusschen hem en den franschen gezant monsieur Charmassé, nu ruim een dozijn jaren geleden, gewisseld, voorgelezen, ouf! nous l'avons échappé bel.’
‘O, als de greffier op dat stokpaardje komt...’ zegde de secretaris.
‘Dieu nous préserve!’ liet er jonkvrouw Amalia op volgen.
‘U begrijpt, mijn waarde Buisero,’ hervatte Helena, ‘dat wij liever iets hooren uit het tegenwoordige, dan wel uit het verledene...’ en de toon waarop die woorden gezegd werden, liet wel blijken dat er iets meer onder schuilde, dan de oppervlakkige toehoorder zou veronderstellen.
‘En dat tegenwoordige?’ zegde de secretaris, en zag schelmsch lachend naar de brunette, die hem niet minder schelmsch uit den hoek van het oog, en het gelaat deels achter den waaier verborgen, aankeek.
‘Wel, alwetende secretaris,’ liet er de jonkvrouw op volgen, ‘met wat acten en resolutiën houden jonge meisjeshartjes zich vooral bezig?’
‘Ik heb u begrepen, mesdemoiselles!’ antwoordde mijnheer Buisero