Nu eerst namen de dagen van ontbering en teleurstelling, voor den jongen scheikundige, aanvang. Gansch den dag moest hij zich met het inzetten van glazen bezig houden. Des nachts sloot hij zich in zijn laboratorium op. Wij, als scheikundige en oud-leerling van den heer Stoffels, wij hebben de gelegenheid gehad den heer Pluys in zijnen vooruitgang en werking te kunnen naspeuren. Het was ons toegelaten zijn schilderachtig laboratorium te zien, indien men een laboratorium mag noemen: een klein vertrek, waarin zich een soort van oven bevond; verder eenige smeltkroezen, gebersten distilleerkolven, saamgeplakte glazenpijpen, honderden fleschjes met alle soorten van zelfstandigheden - kortom, een werkhuis van een dier oude alchimisten, zoo als wij er nog in de romans, betrekkelijk de 16e eeuw, afgeschetst zien.
Men kan niet beseffen, ten prijze van hoevele ontberingen en zelfopofferingen die onvolledige en gebrekkelijke werktuigen bijeenverzameld waren. Hoe menigmaal stak hij een stuk geschilderd glas in den oven, en hoe menigmaal zag hij zijne hoop verijdeld! Maar ook hoe groot was de vreugde, wanneer hij aan zijn ouden meester een nieuwen goeden uitslag toonen mocht!
Eindelijk na drie volle jaren de scheikunde geleerd en menige nachten gewerkt te hebben, gelukte het hem een zeker getal kleuren in het glas te branden, waarvoor hij van het belgische gouvernement een brevet van uitvinding verwierf. Yan dat oogenblik begon hij bloemen en ornementen op mat en ander glas te brengen; doch deze producten waren uitsluitend voor de nijverheid bestemd.
Het eerste kunststukje dat hij afwerkte, was het portret van zijn ouden meester dat hij, in een geschilderd vensterraam, aan den geleerden grijsaard ten geschenke gaf. Dan ondernam hij een groot glasraam, verbeeldende St. Joris, den draak vellende, en dit naar eene teekening van den antwerpschen schilder Edward Dujardin. Deze gelukte echter niet en Pluys gevoelde wel, dat hij nog slechts voor op de baan stond, om het kenmerk der oude glassschilderingen te bereiken.
In het jaar 1842-43 schilderde hij echter vier glasramen in den stijl van de XIIe eeuw, bestemd voor de kerk van het Beggijnhof te Hoogstraeten, welke onder meer dan een opzicht verdiensten hadden. In den jaren 1844-1848 voltooide hij negen glasramen voor de kapel van het H. Bloed te Brugge (stijl van de XIVe tot de XVIIe eeuw). De familie Pluys te Mechelen, bezit van dit werk nog eene verdienstelijke reductie.
Van dat tijdstip werd de naam van Pluys algemeen bekend. De bestellingen kwamen overvloedig; doch het was te betreuren dat de geldmiddelen ontbraken om zijne kunst, op eene groote schaal, uit te breiden en alzoo aan de eischen van goede kunstschilders te voldoen. Hij was dus meestal genoodzaakt zelf de bijzonderste deelen op zich te nemen.
Niettegenstaande de mededinging, welke door den bijval dien de heer Pluys genoot, uitgelokt was, zijn de werken welke hij in het licht bracht, overgroot in getal. Men telt niet minder dan 150 glasramen, welke hij in kerken en kapellen heeft geplaatst. Hierin zijn niet begrepen de tien vensterramen, welke hij voor rekening van het gouvernement, in de kerk van den H. Sulpitius te Diest hersteld heeft, noch die in grisaille en mozaïk.
Onder zijne werken, telt men die welke geplaatst zijn in de kerken van St. Rumoldus te Mechelen, St. Andries te Antwerpen, in de kerken van St. Truyden, Thourout, Lier, Yperen, Bouchout, Gestel, Rhodes-St.-Agatha, Lanaken, Leuven, Bree, Beringen, Hever, Herkla-Ville enz.; die in de bisschoppelijke kapellen te Gent en te Namen, die in de kapel der paters Jesuïeten te Oosterhout (Nederland), in de kerk van het burgerlijk gasthuis te Antwerpen, enz. enz.
Z. Em. de kardinaal Sterckx stelde veel vertrouwen in de oudheidkundige kennissen van den heer Pluys; hij belastte hem met het maken der teekeningen voor het gestoelte der groote koor in de St.-Romboutkerk Deze werden in de werkhuizen van Goyers te Leuven gebeiteld. Ook teekende Pluys een zeer schoon en eenvoudig plan voor een nieuw hoogzaal in dezelfde kerk. Ongelukkig werd dit niet aangenomen, en door een veel kostelijker en minder voldoende, vervangen.
Daar er in het jaar 1853, op den voorstel van den heer Broers, destijds schepene der stedelijke werken, besloten werd de halle in stadhuis te veranderen, maakte de heer Pluys hiervan eene teekening, welke de algemeene goedkeuring wegdroeg. Jammer genoeg dat voorstel en plan zijn in het vergeetboek geraakt.
De heer Pluys was briefwisselend lid van het Genootschap van geneesen natuurkundige wetenschappen te Mechelen. Deze onderscheiding werd hem toegekend, ten gevolge van twee verhandelingen, welke hij aan het genootschap gezonden had, de eerste over de werking van het sterkwater op het zetmeel van aardappelen; het andere over de bepleistering voor houtwerk.
De heer Pluys behaalde in 1829 den eersten prijs voor de bouwkundige beginselen; in 1833 den tweeden prijs van de regelmatige bouwkunde; in 1841 het groot zilveren eermetaal op de tentoonstelling van nationale nijverheid te Brussel, en te dezer gelegenheid werd hem vanwege zijne medeburgers eene schoone openbare hulde gebracht en schonk hem het stedelijk bestuur een zilveren eermetaal. In 1849 werd hem het zilveren eermetaal, op de tentoonstelling van belgische nijverheid te Mechelen, toegewezen en in 1861, het bronzen eermetaal op de wereldtentoonstelling te Londen.
Door dit kort overzicht zal men overtuigd zijn, dat gansch zijn leven aan studie en werken toegewijd werd. Ook is de waardige man, uitgeput door het lijden aan kortborstigheid, het gevolg van zijn gedrigen arbeid, den 23 Junij 1873, betreurd door zijn talrijk huisgezin en al zijne vrienden, te Mechelen overleden. Zijn zoon Leopold zet het, door zijn vader begonnen, vak met goeden bijval voort.
g.j.j. van melckebeke.