IV.
Omtrent die dagen was de vlaamsche partij diep verdeeld. Vleeschhouwer schreef den katholieken Roskam, Jan van Rijswijck, rijk in aardige zetten, doch iemand zonder grond en wezenlijk politieken zin, gaf den liberalen Schrobber uit. Men plonste volop in het modder der personaliteit en de vijanden van het arme vlaamsch wreven zich de handen van pleizier, eeuwig getrouw aan de spreuk: verdeelt en gij zult heerschen.
Gerrits nam een afgezonderd standpunt in; hij betreurde die worsteling des te meer, daar men van beider kant elkaar met discrediet sloeg en aan de hoogere standen, ons uit kortzichtigheid vijandig, nieuwe reden gaf om onze zaak afkeerig te zijn.
Verscheidene jaren wijdde Gerrits zich hoofdzakelijk aan de studie; de geschiedenis was zijne lieflingslectuur. Hij maakte zich de oude literatuur, gelijk de nieuwere eigen en was toen reeds geen vreemdeling in de duitsche en de engelsche letterkunde. Te dien tijde maakte hij geen deel van eenig gezelschap; doch toen zich van lieverlede een kring rondom hem vormde, ving ook, schier onbemerkt, de werking andermaal aan.
Deze laatste was overigens een onvermijdelijk gevolg van de tegenwoordigheid van Gerrits: daar waar hij stond, werd men welhaast leven gewaar.
Een ronde Vlaming, een man met een helder doorzicht en onwankelbare overtuiging, en die nooit, zelfs niet in de brandendste oogenblikken, zijn vlaamsch karakter verloochende, de heer F. Carpentier, beambte op de greffie, later avoué bij de rechtbank, lid van den gemeente-raad en thans ontvanger der scheepvaartrechten onzer haven, had zich nauw bij ons aangesloten, en nam in alle onderwerpen een practisch deel.
Op de lange wandelingen, zelfs op de tochtjes op de Schelde - een lieflingspleizier van Carpentier - werden niet zelden nieuwe plannen omtrent de vlaamsche beweging besproken, gewikt en gewogen. Terwijl onze boot langzaam met den stroom afdreef, legde Gerrits ons een machtige werking voor, die kort nadien, na tusschen den vriendenkring breedvoerig te zijn besproken, door de door ons gestichte Eikenkroon of door den Olijftak werden uitgevoerd - de eerste gevestigd in de bovenzaal van het Café Grétry in de Kammestraat; de tweede ter Beurze.
De rederijkkamer de Olijftak, grootendeels uit mannen van den ouden doctrinairen deessem saamgesteld, was slechts vlaamschgezind, voor zooveel de volkszaak ten speelbal hunner denkwijze dienen kon. De diplomatie, welke er moest gebezigd worden, om dit gezelschap een stap voorwaarts, in een eenigszins onafhankelijken zin, te doen gaan, schoot meer dan eens te kort bij het scherpe doorzicht en de achterdocht van Van Kerckhoven, den gekenden romanschrijver.
Toen eindelijk deze laatste bemerkte, dat de overmacht van Gerrits en zijne vrienden te groot werd en de macht eindelijk aan de oude doctrinaire partij ging ontwrongen worden, deed de Olijftak nogmaals wat hij reeds vroeger, op anderen, had toegepast; men riep den ban en achterban op, men werfde leden aan, die ten eenemale vreemd waren aan de letterkunde, men vormde alzoo eene meerderheid - en men besloot tot de uitbanning van Gerrits over te gaan. Voorwaar, niet zeer liberaal!
Het was in eene avondzitting, den 21 Februari 1852. Drie en twintig personen zaten rond de lange tafel, die dwars door de zaal stond. Er heerschte eene drukkende gedwongenheid tusschen de leden, en 't was alsof het twijfelachtig licht der twee engelsche lampen op tafel die sombere stemming nog vermeerderde. De stem van den voorzitter Verspreeuwen, leeraar bij het Atheneum, beefde; zijn oog was onrustig en zijn gelaat was doodsbleek.
Alleen Van Kerckhoven, de ziel van gansch die kleingeestige kuiperij, behield zijne ziellooze koelte en zijne stem was, even als altijd, scherp, droog en onaangenaam.
Waarom was de voorzitter zoo ontroerd? De man had gewis de stemmen geteld en bemerkt dat hij, als voorzitter, de scheistem bij de uitsluiting zou hebben en de verantwoordelijkheid dezer laatste dus op hem alleen vallen zou - en een man van energie was Verspreeuwen niet.
Elf stemmen tegen elf deden uitspraak over de uitsluiting: de zaak was nog onbeslist. Er heerschte eene doodsche stilte in de zaal. Ik zag op dat oogenblik Gerrits; zijn gelaat was niet ontzet; hij liet de kin in de linkerhand rusten en zag den voorzitter met dat groote, vranke en doordringende oog aan, hetwelk, voor iedereen die loyaal dacht, de spiegel was van eene waarachtig loyale ziel.
Met moeite wrong Verspreeuwen zich het ‘ja’ uit de keel. Er speelde een bittere glimlach om Gerrits' lippen; hij stond op, greep zijn hoed en ging heen. Men had hem inderdaad diep miskend! Al zijne vrienden volgden hem en teekenden een gemotiveerd ontslag van den volgenden inhoud:
‘Aangezien de uitsluiting van den heer Lodewijk Gerrits, als werkend lid des Olijftaks, in zitting van heden 21 Februari 1852, door elf stemmen tegen elf, dus slechts door de scheistem van den voorzitter den heer Verspreeuwen, besloten is;