Het Helledal in Neder-Oostenrijk.
Onder alle dalen in Neder-Oostenrijk - het zuidelijk gedeelte van het aartshertogdom Oostenrijk - bestaat, met uitzondering van het Donaudal, geen schooner en meer romantisch gelegen als het dal der Schwarza, die het begin is der Leitha. Wegens zijne wilde grootschheid noemt men dit cord het helledal.
Een reiziger, die het dal bezocht heeft, verhaalt op de volgende manier de indrukken die hij daar ontving.
Wij kwamen met de Zuiderspoorweg van Weenen en stegen aan het kleine fraaie dorp Baierbach uit, vanwaar wij een prachtig gezicht hadden op de golven van de groene Schwarza waarover de groote ijzeren spoorwegbrug loopt. Wij gingen den weg naar Reichenau op, waar de landgoederen en villa's buitengewoon talrijk zijn. Ter linkerzijde zagen wij reeds de grauwe wanden der Alpen en ter rechter de donkere sneeuwberg. Doch buiten Reichenau kwamen wij weldra aan den ingang, waar de rotsen zich aaneensluiten en het dal zoo eng is, dat slechts een weg de rotswanden van elkander scheidt. Daaronder bruisen en schuimen de groene golven tegen de rotsen. Aan beide zijden loopen de bergen stijl naar boven en zijn met dennenboomen bezet. Ook de verschillende toppen van den 6570 voet hoogen sneeuwberg kan men hier en daar zien.
Overal waar men den blik wendt, alles is bosch en berg, boven u den blauwen hemel en onder u het heldere water, welks bruisen door het geheele dal weerklinkt. En toch - welke verscheidenheid treft men daar! Door de vele krommingen van de rivier ontstaan verschillende kleine kommen. Ook de weg, die er langs loopt, kromt zich op dezelfde manier en men heeft hier het verrassend gezicht van elk oogenblik een anderen oever te zien. Uit de menigte indrukken en voorstellingen die men ontvangt, kan men zich toch slechts het geheel voorstellen; eenige opvallende tooneelen blijven echter in het geheugen, bijv. het volgende: Waar de weg vlak neven het water loopt, bleven wij staan, zien voor en achter ons, en wij schijnen ingesloten te zijn. Rondom ons verheffen zich als een reusachtig amphitheater de bergen, bezet met duizende en duizende denneboomen, terwijl hier en daar een rotsblok, of een top van den sneeuwberg zich vertoont; een heerlijk effect tegen den blauwen hemel.
Nu gaan wij over den in de rotsen uitgehouwen weg, en hebben de rivier loodrecht onder ons. - Onder is een zoogenaamd paalwerk, om het hout te beletten weg te drijven. De rotsen worden nauwer en een reusachtige boom verbindt de beide oevers, om het hout te kunnen vervoeren.
Vele afwisselingen bieden de verschillende bruggen aan. - Daar rijst plotseling uit de rivier een zwarte rots te voorschijn welks top met denneboomen bedekt is. Van onder slaan er de golven tegen, maar boven sluit hij vast aan de rotsen, en men heeft eene brug. Een bang gevoel overvalt ons als wij van den engen weg waar wij staan in de hoogte zien en slechts de donkere denneboomen en rotsen bemerken, terwijl onder ons het water bruist. Het moet iemand wel groen en geel voor de oogen worden, - daar 's nachts te moeten paaseeren.
Intusschen zijn wij aan de keizersbron gekomen waar de waterleiding naar Weenen begint. Een klein nevendal vertoont zich, een klein beekje loopt in de Schwarza. Het is het water der keizersbron dat niet ver van daar uit een rotsspleet zoo overvloedig te voorschijn komt. Daar heerscht leven. Machinen en arbeiders zijn er altijd bezig. De bewoners van Weenen zijn te benijden - niet om de schulden, die zij daarom maken, - maar om het heerlijke frissche bergwater.
Wij gaan verder het schoone wilde dal in en ontmoeten vele rijtuigen. Het zijn inwoners van Weenen, die het stof en de hitte der hoofdstad ontvlucht zijn en nu in Reichenau hun verblijf komen vestigen. Een handwijzer zegt ons dat wij in het groote helledal zijn, daar het kleine dal wegens zijne groene omkleeding te weinig dien naam verdient. Door dennestruiken komen wij verder en staan plotseling in eene kom van reusachtige rotsen omringd, welks grond groen is en wier wanden berghooge naakte rotswanden aanbieden. Ontzettend is het gezicht dezer gevaarlijke over ons heenhangende rotsen. Wij verlaten spoedig dezen eenzamen rotskerker en komen in het kleine helledal. Daar wordt het ons lichter om 't hart, daar heeft men heerlijke groene bergen; de golven schijnen niet meer zoo wild. En vroolijk wandelen wij op den weg, die nu steil naar de hooge bergwanden voert, en altijd schooner, altijd prachtiger wordt de Schwarza. Weldra is ook het helledal ten einde! De engte wordt wijder en niet verre van de rivier ligt het dorp Schwarza.