wege toekwam, sprong zij snel als de gedachte op het adagio over, terwijl ik door een minzamen wenk van den ouden heer werd aangemaand, toch weer te gaan zitten. Op dezelfde wijze smolt het adagio met het menuet samen; maar ik wist niet, hoe spoedig ik den trek van verbazing weer zou wegkrijgen, toen ik het gelaat der verrukte oude luî zag bewolken.
Nadat ook het finale bovenal in een tempo van zeer oorspronkelijke opvatting was afgerammeld, stond zij op, alsof er niets gebeurd was.
Ik waagde het, haar nu een compliment te maken, dat zij met een majestueus besef van mijn verplichting in deze aannam: toen ik het klassieke toonstuk even in handen nam, zag ik met groote oogen, dat zij niet minder dan twee en zestig pagina's achter elkander zonder blikken of blozen had afgespeeld. De oude lui voornamelijk hadden met voorbeeldige aandacht zitten luisteren en enkel zich verwaardigd, mij nu en dan attent te maken op eenige der schoone punten, waar het een bepaalde chaotische verwarring was, - zoo klassiek, vonden zij! - of waar in het adagio gevoelvol met een enkelen vinger op een toets werd geslagen.
‘Altijd toch even schoon,’ kweelde mevrouw.
‘Maar 't is niet onverschillig, hoe het gespeeld wordt!’ merkte mijnheer aan, met een blik vol vaderlijken hoogmoed op zijn telg, die even veel vaardigheid als weinig bescheidenheid had.
Dit laatste was ik volkomen met hem eens.
Ik had juist mijn hoed in het oog gekregen en wierp een laatsten afscheidsblik op de piano, toen ik die zag ingenomen door no. 2 in ouderdom en capaciteit, den zoon des huizes. Deze aanvaardde een tweede sonate van veertig pagina's, en toen ze gaandeweg ten einde begon te loopen, zag ik het jongste kind met een boek in de hand, om mede iets voor te dragen, en haar broeder opvolgen met dezelfde tusschenruimte, die de oudste zuster tusschen het allegro en het adagio had genomen.
Kennis der gymnastiek en lenigheid in de ledematen zijn benijdenswaardige eigenschappen.
Deze waren het, welke mij zoo spoedig mijn hoed deden vatten, en ouder de geveinsde mededeeling, dat ik geen oogenblik langer den tijd had en dus het genot, om ook de kleine te hooren, mij wreedaardig door de omstandigheden ontzegd zag, wilde ik afscheid nemen; doch reeds had het veelbelovende meisje een sonatine van Mozart onderhanden genomen, dat zij aftingelde, alsof de piano een speeldoos was.
Hoe ik teekenen van gejaagdheid gaf, het mocht niets baten.
En het was met iets koortsachtigs in mijn beweging, dat ik afscheid nam.
's Nachts kon ik in 't eerst den slaap niet vatten, en toen mijne oogen dichtvielen, droomde ik van sonates van tweehonderd pagina's en van dikke folianten, die elk slechts één sonate bevatten en door een plaagziek, menschenhatend componist voor dilettanten geschreven waren. En ik zag onafzienbare rijen kinderen met groote ingebonden boeken onder den arm, die haasje-over met de piano-kruk speelden. En toen ik 's morgens ontwaakte, meende ik nog altijd die laatste sonatine van Mozart te hooren, - het was de naastbijgelegen toren, die een melodie speelde, welke men in den regel niet zoo dadelijk kan herkennen.
Tot loon voor mijn geduld en zelfbeheersching werd ik een week later op een muziek-avondje gevraagd, en ik zou op staan den voet feestelijk bedankt hebben, wanneer mij niet ter oore ware gekomen, dat een paar zeer begaafde dilettanten de soiree zouden opluisteren. In de hoop dus, van goede muziek te zullen hooren als compensatie voor de muzikale folterbank, waarop ik de vorige week gespannen was, nam ik met veel genoegen de uitnoodiging aan.
Prompt op den gebruikelijken tijd bevond ik mij in de woning, waar aan Apollo zou geofferd worden; dit was een heldere ingeving, want ware ik iets later gekomen, ik had mijn geliefde thee moeten derven, omdat, ten einde geen tijd te laten verloren gaan; de uitvoering al zeer vroeg was begonnen.
Den ouden heer kwam het meest gepast voor, dat de oudste dochter des huizes zou beginnen; want hij wees haar naar de piano, na eenige plichtplegingen met een dame gewisseld te hebben, die wel inzag, dat het niet geraden was aan de flauw gedane uitnoodiging tot opening van het feest gevolg te geven.
Een kil gevoel maakte zich van mij meester, toen ik de sonate van verleden week hoorde entameeren. Met een satansch welbehagen, dat ik nu ten minste lotgenooten had, leunde ik achter in mijn stoel en bleef met half gesloten oogen wachten, of niet de schim van Beethoven zou verschijnen.
‘Vindt u 't niet wat heel lang?’ fluisterde een dame met een kapsel, waarvoor men tegenwoordig in de Peters' editie alle sonaten van alle mogelijke componisten ter wereld zou kunnen koopen.
Een zacht sst . . . van den gastheer deed haar eensklaps voor zich kijken, alsof zij het lepeltje had ingeslikt, dat men in de muzikale voorpret vergeten had mij te geven.
Met dezelfde doortastendheid werd ook thans op het adagio overgesprongen; - een oude dame kwamen nu reeds de tranen in de oogen.
Ik zat het gezelschap aan te kijken, om te zien hoe het zich hield. Tevens overwoog ik in stilte, wie toch wel de bekwame dilettanten zouden zijn; want de weinigen, die in de stad waren, vond ik hier niet.
Zou het die heer met lange vingers wezen, die bijna al in den dut was? Slechts groote kennis der muziek of volslagen onkunde kon zulk een houding rechtvaardigen.
Of was het die dikke heer, welke nu en dan krampachtig de maat met zijn hoofd aangaf, waaruit ik moest afleiden, dat òf hij, òf de pianiste er uit was?
Ook dit zou wel opgehelderd worden, meende ik, en met verlichting hoorde ik het slot-accoord van het adagio, - toen mevrouw een der dames in haar moederlijke verrukking met zulke rollende oogen aanzag, dat deze niet kon nalaten te zeggen:
‘Prachtig, 't is mijn lievelings-sonate!’
‘En vooral daar in 't midden, niet waar?’ sprak mevrouw, terwijl de aanhef van het finale reeds dreunend klonk.
‘Toe, speel nog eens even die drie laatste pagina's, wil je?’ vroeg de gastheer aan ziju kind, dat dadelijk met de finale ophield, de bladen onverschillig omsloeg, alsof zij ze nooit gezien had, en op de aangeduide plaats begon.
‘Dat zijn er vijf en zestig!’ dacht ik en ik sloot weer de oogen.
Toen de sonate tot algemeene herleving geëindigd was, zag ik met afgrijzen den jongen met een boek gereed staan, die echter door een enkelen blik van den vader nog tijdig tot de orde geroepen werd.
Tot afwisseling zou er wat gezongen worden. Een der dames werd uitgenoodigd, zich te laten hooren.
Ik zag haar goed aan. Nog nooit heb ik mij op menschenkennis durven verhoovaardigen, maar toen ik haar naar de piano zag gaan en muziek voor den dag halen, had ik een voorgevoel, dat zij op het outer van Luigi Bordèse zou gaan offeren. Misschien zelfs zou mijn oor getroffen worden door het wel eens meer gehoorde Jeanne d'Arc.
Dit is wel een stuk, dat men gelukkig in beschaafde kringen niet meer hoort; maar deze jonge dame was blijkbaar tot het spelen van alle muziek in staat.
Daar begon het; de dochter des huizes had de welwillendheid, haar te willen accompagneeren, doch de chanteuse verklaarde, dat zij het bij verkiezing liever zelve deed.
Een grijns van genoegen en satisfactie kwam op mijn gezicht, - het was Jeanne d'Arc. Zij zong het met veel stemverheffing; nu eens lamenteerde zij, alsof zij zoo dadelijk naar den brandstapel moest, dan weer gilde zij, alsof die al aan 't branden was.
‘Een echt dramatisch onderwerp!’ zeide iemand, om toch iets te zeggen. Valsch gezongen had zij niet: enkel nu en dan wat te hoog of te laag.
‘Een groot voordeel, dat u zoo zuiver zingt,’ zeî ik daarom.
‘O ja, zuiver zing ik gelukkig altijd,’ klonk het bits.
Ik wist niet beter te doen, dan een goed heenkomen te zoeken.
Nadat nu de zoon even gauw de Mondschein-sonate had afgerammeld, werd vervolgens een der dames uitgenoodigd. Even snel beraden als de kinderen des huizes waren, even lang liet deze zich bidden, en de doortastendheid der familie kennende, wist ik niet, hoe gauw ik mij bij de smeekenden zou voegen, daar ik het jongste meisje beteekenisvolle blikken met papa zag wisselen.
Langzaam trok zij de handschoenen uit - en begon toen een zeer moeielijk stuk te spelen met een snelheid en vastberadenheid, waarvan het meisje nog geen denkbeeld had.
Wat het was, weet ik nog niet; wel noemde men mij een bekenden naam, maar ik kan nog niet gelooven, dat dit het was.
Zij haperde nooit; de moeielijkste passages werden te boven gekomen, evenals een escadron cavalerie een moeielijke positie berent.
Haar voordracht was het best te vergelijken bij een zak meel op een hollenden wagen; die komt op de bestemde plaats, maar er gaat nu en dan wel wat verloren.
Naarmate de technische moeielijkheden grooter waren, sloeg zij harder; zij vloog zoo snel over de toetsen, alsof zij telkens een aandrift kreeg om zich zelve de hand te geven; dat zij niet in haar eigen vingers verward raakte, begrijp ik nog niet.
Een oogenblik dacht ik, of het stuk ook een zeereis moest beteekenen met al de gewaarwordingen van een aangetast passagier in een stormachtigen nacht; zij bewoog zich zoo krampachtig en slingerde zoo heen en weer, dat ik een zucht van verlichting slaakte, toen ik dacht dat het gedaan was.
Toen het stuk eindelijk na een geducht gerammel, waarbij de handigheid aan de juistheid den genadeslag toebracht, was geëindigd, was het geduld van den gastheer uit. Te recht had hij gedurende de uitvoering meermalen met ironisch opgekrulde lip zijn dochter aangezien; en nadat deze, als in gedachte, nog even het finale overgespeeld had, begon zij schijnbaar zonder eenige aanleidende oorzaak, vele ‘Lieder ohne Worte,’ te spelen en Mendelssohn's nagedachtenis hare hoogschatting te betuigen.
Nimmer zal ik dien avond vergeten!
Een enkel lichtpunt werd nog verwekt, doordat de heer des huizes begon te zingen; - hij had een brullend orgaan. Vele lippen werden bij die gelegenheid aan bloeden en twee zakdoeken stuk gebeten, en toen ik mij even omkeerde en een plaat aan den wand bekeek, was dit bepaald een afleiding, die mij het leven redde.
De verveling was mij dien avond als een boa constrictor om de leden gestrengeld, terwijl zijn bek mij het venijn der verveling in de aderen had gebracht.
En altijd heb ik den heer naast mij benijd, die de verheven kunst verstond - om met open oogen te zitten slapen.