ken en nemen: het laatste is iets geoorloofds, het eerste in strijd met wet en plicht. Het woord annexeeren tracht men tegenwoordig zeer onschadelijk, als 't ware in watten gehuld, de ooren te doen binnengaan; doch al spreekt een onvervalschte Limburger ook nog zooveel en zoo gaarne fransch, hij zal bij dat woord, in de moderne beteekenis, altijd aan pakken denken.
In het midden der stad heeft Maastricht een vroolijk en levendig aanzien, zoo om de bedrijvigheid, die er heerscht, als ter oorzake der vele winkelhuizen en magazijnen, die er deels zeer modern uitzien. Men behoeft waarlijk niet naar elders te gaan om kostbare voorwerpen te zien en aan te koopen, zooals de weelde van onzen tijd die weet te scheppen. De huizen zijn doorgaans hoog en ook ruim en veelal met leien gedekt, iets wat men in onze noordelijke provinciën zelden ziet. De Boschstraat, aan welks einde de établissementen van den heer Regout gelegen zijn, is ontzaglijk breed en biedt van de zijde der groote markt een prachtig vergezicht aan. De straten zijn meerendeels onberispelijk geplaveid, wat men waarlijk in 't algemeen van Limburg niet kan zeggen; ook vindt men schier overal trottoirs, doch 't is zonderling dat men die meer tot ongerief dan tot gemak schijnt te hebben gelegd. Overal elders worden zulke verhoogde voetpaden bij voorkeur door de wandelaars gebezigd, te Maastricht moet men ze vermijden, 't Is of men al de uitgediende straatkeien in het land heeft opgekocht om er in de hoofdstad van Limburg trottoirs van te maken. Die keien gelijken op versteende eindkorsten van tarwebrood, of liever zij hebben den vorm van suikergoed, bekend onder den naam van Janhagel, en zij schijnen zoo spits en nijdig uit den grond omhoog te zien, dat men huivert om er zijn voeten op te zetten. Voor de lastdieren, die vaak zware vrachten te trekken hebben, is dit stelsel van plaveien uit de verkeerde wereld zeker zeer prettig, en de maatschappij tot bescherming der dieren mag Maastricht wel een gouden medaille zenden, - doch ik begrijp niet hoe de jonge dames met het buitensporig schoeisel van onzen tijd het maken, vooral in de Boschstraat, waar de trottoirs hier en daar mogelijk wel drie meters breed zijn. En wie nu mocht denken dat de mode te Maastricht haar schepter niet zwaait, zou zich deerlijk vergissen. Wanneer men al eens hoort spreken over de eenvoudigheid der Limburgers, dan mag voorzeker de kleederdracht der dames daarbij niet in rekening worden gebracht.
Vergis ik mij niet, dan heeft Maastricht bijna honderd straten, waarvan de Boschstraat, de Brusselsche, de Tongersche Straat, de Groote Gracht, de Groote Straat en Breedstraat de voornaamsten zijn. In de Brusselsche Straat bevindt zich de ruïne van een klooster. Voor zoover het nog in zijne muren staat, dient het tot pakhuis, doch op de plaats, waar eens de kerk stond, is thans een r[u]me kweekerij. 't Maakt een zonderlingen indruk, dat jeugdige, frissche groen tusschen hooge muren, die er verweerd en verbrokkeld uitzien, en waarin de vroegere cellen nog kunnen geteld worden.
In Limburg's hoofdstad draagt alles een fransche tint. Men leest e[r] fransche boeken, men maakt er fransche muziek, men voert er bijna uitsluitend fransche tooneelstukken en opera's uit en de eenige fransche dagbladen in ons land zien daar het licht. Ook op de naambordjes der straten is de fransche taal vertegenwoordigd. Zoo leest men b.v. op een derzelven: ‘Brusselsche Straat’ en daar vlak onder: ‘Rue de Bruxelles.’ Met de opschriften voor winkels is dit ook het geval, en aan overdrijving ontbreekt het niet. Zoo zag ik een winkeltje, waarin klompen, potten en pannen, roggebrood en jenever werden verkocht; toch stond boven de deur met groote letters te lezen: Café. Over café's gesproken: daar is te Maastricht waarlijk geen gebrek aan. 't Is café hier, café daar, café overal. Op het Vrijthof wemelt het van café's, en gedurende den Zomer ziet dat plein er uit alsof de menschen op de straat wonen, want overal staan tafels en stoelen.
Het koffiehuis-leven is dus te Maastricht zeer ontwikkeld; ik zal niet zeggen dat daar kwaad in steekt, evenmin als in de verbazende opgewektheid in de gesprekken, die soms aan een réunie van oudstudenten doet denken, doch het huiselijk leven moet er toch wel onder gebukt gaan. Meergenoemde kroniekschrijver, van Maastricht sprekende, - na de stormen van den spaanschen tijd - zegt o.a.: ‘Sints is deze stadt met sterck garnisoen beset gheweest, waer door sy seer bedorven is ende qualijck ghetracteert.’
Ik laat die woorden geheel voor zijne rekening en blijf bij mijne getuigenis: 't is een goed volk.
In de onmiddellijke nabijheid der stad, op het noordelijk uiteinde van den St.-Pietersberg ligt het fort St. Pieter, dat de gansche vesting bestrijkt en als de citadel der stad kan worden beschouwd. Het is in 1702 gebouwd en dus betrekkelijk nog van jonge dagteekening. In zulk een fort is niet bijster veel te zien, dat iemand genoegen kan doen. Die kille, sombere gewelven, die verbazende steenen trappen, die spievormige schietgaten en andere dingen om den vijand te bestoken en onvoorziens het licht uit te blazen, mogen uit een krijgskundig oogpunt zoo belangrijk zijn dat zij von Bismark doen watertanden, - ik voor mij zie Maastricht liever aan de andere zijde, buiten de Vrouwepoort, in het bekoorlijk park, dat zulke schoone vergezichten aanbiedt. Toch moet ik ieder bezoeker aanraden om die sombere gewelven te doorloopen en dan boven op het fort een kijkje te nemen op de stad, op den majestueuzen St.-Pietersberg, op de kronkelende Maas en het schier eindelooze panorama, dat zich daar aan de oogen ontplooit. De moeite wordt rijkelijk beloond.
Aan den voet van den berg ligt het dorp St. Pieter, waarvan ik reeds vroeger terloops heb gesproken. Daar wordt de grond allengs hooger, de beroemde St.-Pietersberg ontwikkelt zich meer en meer voor het oog, naarmate men den weg volgt langs het kanaal, dat naar Luik voert, en wanneer men eindelijk Slavante heeft bereikt, is de helling van den berg bijna loodrecht. Slavante is een sociëteit; vroeger stond daar een klooster der Minderbroeders, 't Is een bekoorlijke plek boven op den berg, die zich met zijn weelderige graanvelden en struikgewas 123 ellen hoog verheft. Het is waarlijk niet te verwonderen dat gedurende de Zomermaanden op Slavante een druk bezoek heerscht, want daar, in die vrije natuur, waar het oog zich van de eene schoone groep op de andere beweegt, heb ik een paar genotrijke uren doorgebracht, die mij niet licht uit het geheugen zullen gaan.
Van den St.-Pietersberg is in den vorigen jaargang der Illustratie door een zeer bekwame hand eene uitvoerige beschrijving geleverd, zoodat ik daarover nu niet meer in bijzonderheden zal treden. Ik wil ook wel bekennen dat mij de lust ontbrak, om gedurende een paar uren bewoner der onderwereld te worden. 't Was op een der wonderschoone, doch buitengewoon warme dagen van September, dat ik mij op den St.-Pietersberg bevond. De zon stond helder aan den onbewolkten hemel, zelfs op het terras van Slavante was het doodstil; ik kon mij ongestoord verlustigen in het prachtig panorama beneden mij, in de boschrijke heuvels, den kabbelenden stroom, de welige akkers en boomgaarden. Het kostte dus een overwinning op zulk een oogenblik in een hol te kruipen, dat aan den ingang van den Tartarus doet denken en zich langen tijd aan een temperatuur van 10o Réaumur bloot te stellen, - die overwinning heb ik niet op mij zelven kunnen behalen.
Bij den ingang tot de onderaardsche gangen staat in 't hollandsch en fransch met groote letters te lezen: ‘F. Janssen, eerste kenner en eenige koninklijke wegwijzer der onderaardsche wegen van den St.-Pietersberg.’ De wandeling door de ingewanden van den berg duurt ongeveer drie uren.
Ik mag de stad Maastricht niet verlaten, zonder te gewagen van een harer meest waardige burgers. Niemand is in Limburg zoo populair, in de edelste beteekenis van dat woord, als de heer P. Regout, de man, die om zijne bewonderenswaardige talenten, om zijn beminnenswaardig karakter, om zijne geniale scheppingen op industrieel gebied, niet alleen in ons land, maar ver over de grenzen algemeen bekend is. Wat hij gewrocht heeft gedurende zijn loopbaan, gaat, volgens den algemeenen regel, ver boven de krachten van één menschenleven, en nu nog, in hoogen ouderdom, is hij onafgebroken werkzaam aan de uitbreiding zijner reusachtige stichtingen, aan de bevordering van waren kunstzin en maatschappelijk welzijn, aan de ontwikkeling van 't godsdienstig leven en 't verhoogen van den luister van 's Heeren Huis.
Maastricht mag er trotsch op gaan, dat van een zijner burgers kan gezegd worden: hij is de grootste op zijn gebied in gansch Europa; doch ook niet minder hierop, dat dezelfde machtige man op het veld der industrie tevens is een vader der armen en behoeftigen, blakende van ijver voor den godsdienst, vol verkleefdheid aan Rome en den Stedehouder van Christus. Op gevaar af van de grenzen der bescheidenheid te overschrijden, waag ik het, den heer Regout deze loftuiging te geven, gedachtig aan de woorden van den duitschen dichter: ‘Dem Verdienste seine Krone.’ Het was de heer Regout, die in de maand November van het vorige jaar den Koning een jaarlijksche bijdrage van f 3000 aanbood tot onderhoud van het gezantschap bij den H. Stoel, en die den H. Vader zijn kasteel Vaeshartelt beschikbaar stelde, wanneer hij Rome mocht verlaten. Nog dezer dagen mocht de St.-Servaaskerk van Maastricht getuigen van zijne onbekrompen milddadigheid, zoo ook de kerk van den H. Gerlachus te Houthem, die weldra hare gansche restauratie aan hem te danken zal hebben.
De heer Petrus Regout, op den 23en Maart 1801 geboren, is de afstammeling eener familie, die reeds in 1680 in Limburg's hoofdstad gevestigd was. Op dertienjarigen leeftijd verloor hij zijn vader, wiens zaken hij later voortzette. Aan zijne omvangrijke kennis, vlijt en volharding zijn de ontzaglijke fabrieken en uitgebreide etablissementen te danken, die de bewondering van elken vreemdeling wekken en waaraan eerlang nog een groote uitbreiding zal worden gegeven. Onder voorbehoud van daarover en ook over de kasteelen van den heer Regout later eenige bijzonderheden mede te deelen, wil ik thans slechts aanstippen dat aan de verschillende fabrieken 2600 werklieden en 60 schrijvers en bedienden verbonden zijn.
Zooveel veelzijdige verdiensten en uitstekende hoedanigheden konden niet onbeloond blijven. De heer Regout, oud-lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, werd in 1842 benoemd tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, en ontving in hetzelfde jaar van koning Louis Philippe het Legioen van Eer. In 1869 werd hij door Z.H. Pius IX tot commandeur der orde van den H. Gregorius, en door den Groothertog van Baden tot ridder van den Leeuw van Zähringen benoemd, terwijl ook zijn borst nog werd versierd met het commandeurskruis der orde van het H. Graf.
Moge Maastricht en geheel Nederland zich nog een reeks van jaren verheugen in het bezit van dien waardigen stad- en landgenoot.