bekleedden, tegen het einde der eerste eeuw opgevolgd, en had zijn apostolischen werkkring tot de hoofdstad der Ubiërs, Keulen, uitgestrekt. Van daar uit richte hij zijne schreden naar de hoofdstad der Tongeren. De romeinsche heerbaan, van Keulen naar Atuatica Tungrorum, geleidde hem over Maastricht, destijds eene romeinsche sterkte of vesting en van nog geringe uitgebreidheid. Hier het eerst in Nederland klonk de Naam van Jezus Christus en bogen zich voor dien aanbiddelijken Naam de knieën onzer voorouders, want het zaad, door Maternus uitgestrooid, vond leerzame harten, zoodat zich al ras eene kerk of christelijke gemeente vormde.’
't Is zeker alleszins merkwaardig dat een leerling van Christus' eersten Stedehouder als geloofsverkondiger in ons vaderland is opgetreden, doch nog een andere bijzonderheid is daarbij zeer vermeldenswaardig. De H. Maternus heeft het eerste kerkje, door hem gesticht, onder bescherming gesteld van den H. Petrus, den Prins der Apostelen, die, als zijn goddelijke Meester, den kruisdood had ondergaan. Met het geloof en de liefde tot Christus ontstond dus in de harten onzer voorouders ook het vertrouwen op den vorst der Apostelen.
‘ROL IK, JIJ RAAPT MIJ NIET OP!’
Er mag wel eens aan herinnerd worden dat in ons vaderland de Limburgers de eerstgeborenen zijn in de Kerk van Christus. Toen Willibrordus, de Apostel der Friezen, in het laatst der VIIe eeuw voor het eerst onzen vaderlandschen bodem betrad, bezat het bisdom van Maastricht reeds een aantal kerken, het telde toen al een reeks van twintig bisschoppen, doorluchtige en heilige mannen, uitmuntende in geleerdheid en deugd. Het was bij den H. Lambertus, die destijds sinds twintig jaren lang den zetel van den H. Servatius bekleedde, dat de H. Willibrord zich kwam oefenen in de prediking van het Evangelie.
Het bedoelde eerste kerkje, door Maternus gesticht, was toen buiten Maastricht gelegen; binnen de muren der heidensche vesting was dat niet wel mogelijk. Het werd later de crypta onder het groote St.- Servaaskoor. Men kan dus zeggen dat dit nietig bedehuis bezijden de romeinsche heerbaan gesticht, de wieg en bakermat is geworden van Maastricht's glorievol bestaan. Want met roem kan Limburg wijzen op het getal heilige en eerbiedwaardige mannen, die daar den kromstaf hebben gevoerd; gedurende meer dan drie eeuwen lang behaalden allen, zonder uitzondering, de gloriekroon der belijders of den palmtak der martelaren.
Het was in het jaar 374 dat de H. Servatius, uit Tongeren verdreven door de verdorvenheid van zeden, die onder Juliaan den Afvallige herleefde, den bisschoppelijken zetel naar Maastricht overbracht, na eerst op het graf van den Prins der Apostelen zijne gebeden voor het behoud van Gallië te hebben gestort. Omstreeks het jaar 722 verplaatste de H. Hubertus, laatste bisschop van Maastricht, den zetel naar Luik. ‘Deshalven Sint Hubrecht,’ zoo leest men in een oude kroniek, ‘vertoorent door des volcks ondankbaerheyt ende wreetheyt, heeft daer nae, met des Paus van Roome ghesach. de weerdicheyt des Bisdooms te Luyck ghebracht.’
De kroniekschrijver zinspeelt hier op den marteldood van den H. Lambertus. In heilige verontwaardiging had die bisschop den hofmeier Pepijn van Herstal streng berispt over de ongeoorloofde gemeenschap, waarin hij met Alpaïde leefde. Die bijzit, daarover in woede ontstoken, wist haar broeder te bewegen den kerkvoogd van het leven te berooven. Hij overviel hem in den nacht met eenige medeplichtigen en bracht zijn helsche taak ten uitvoer voor het altaar der martelaren Cosmas en Damianus. Dit had te Luik plaats. De volgelingen van den martelaar, die aan aan de beulen ontkomen waren, legden het lijk in een schuit, die de Maas afdreef. In het gehucht St. Pieter, het vaderlijk erfgoed van den doorluchtigen martelaar, in de onmiddellijke nabijheid van Maastricht, aan den voet van den berg, werd zijn lijk aan de aarde toevertrouwd. Op die plaats staat nu nog eene kapel aan den H. Lambertus toegewijd; zijn stoffelijk overblijfsel werd in het jaar 722 door zijn opvolger, den H. Hubertus, naar Luik overgebracht.
Heeft Maastricht een roemrijk verleden in kerkelijk opzicht, zijne geschiedenis is doorweven met belangrijke lotgevallen. Zooals reeds gezegd is, dagteekent het bestaan der stad reeds van vóór onze tijdrekening. Eertijds droeg zij den naam van Tricht (Trajectum ad Mosam) en in sommige naburige dorpen noemt men haar nog altijd zoo. De Noormannen hebben de stad in 881 verwoest; bij de herbouwing heeft men baar veel vergroot en van een zwaren muur met torens en grachten voorzien. De stad was destijds intusschen nog klein in omvang; eerst in 1459, toen een hooge muur werd opgetrokken, die ook de buitenbuurten omgrensde, is Maastricht geworden wat het thans is, althans wat den omtrek betreft.
Er is een tijd geweest dat Wijk, aan den linkeroever der Maas gelegen, met Maastricht scheen te zullen wedijveren. Beiden zijn schier te gelijker tijd ontstaan, doch de eerste wallen, die men rondom Wijk heeft opgetrokken, staan nog en thans maakt het met Maastricht één geheel uit, verbonden door een kolossale brug, zeker een der merkwaardigsten van geheel ons land. Tacitus spreekt reeds van die brug over de Maas; toen echter lag zij hooger op. Nadat zij door de Luikenaars in 1229 verbrand was, heeft men een tweede gebouwd, die in 1275 instortte, juist op het oogenblik dat er een processie over trok. Daarna heeft men de tegenwoordige brug aangelegd.
Maastricht was tijdens het bestaan der nederlandsche republiek, en ook nog later, een vesting van het hoogste gewicht en heeft daarvan dan ook eene droevige ondervinding opgedaan. De stad heeft niet minder dan zevenmaal een belegering moeten doorstaan. In 1576 heeft zij onder de Spanjaarden veel geleden, doch kort daarna kwam zij weder in handen der Staten. Toen trok de hertog van Parma met macht van troepen tegen haar op en veroverde haar na eene hevige belegering. Ontzettend was het bloedbad, daar grootendeels uit weerwraak aangericht. Maastricht bleef in het bezit der Spanjaarden tot aan het jaar 1632, toen Frederik Hendrik haar naeen kortstondig beleg overmeesterde.
Het was bij den vrede van 1648 dat aan de vesting in dit opzicht een beter lot beschoren scheen; zij werd toen aan de Staten afgestaan, doch reeds in 1673 was het uit met die kortstondige rust, dewijl Lodewijk XIV zich na een beleg van dertien dagen meester maakte van de belangrijke sterkte. Prins Willem III stelde alle pogingen in het werk om haar te heroveren, het mocht hem echter niet gelukken. De vrede van Nijmegen maakte een einde aan dien nieuwen toestand, doch in 1748 kwam de stad andermaal, ofschoon slechts voor korten tijd, aan de Staten terug.
Nog geen halve eeuw was sinds die onophoudelijke lotsverwisselingen voorbijgegaan of de Franschen lagen reeds weder voor Maastricht. Tevergeefs liet Miranda, de onderbevelhebber van den franschen generaal Dumouriez, in het jaar 1793 gedurende zeven dagen 5000 bommen in de stad werpen; hij moest afdeinzen. Pichegru was echter het volgend jaar gelukkiger, Maastricht droeg weder de fransche vlag.
Bij de herstelling onzer onafhankelijkheid mocht Maastricht zeker op een betere toekomst hopen; Napoleon was gevallen en onschadelijk gemaakt, Europa verlangde vrede. Nog nauwelijks waren er echter veertien jaren voorbijgegaan of daar breekt de revolutie in België uit en opent voor de zoo vaak geteisterde vesting andermaal een tijdperk van angst en bekommering. Gedurende 1830 en 1831 hebben de Belgen Maastricht omsingeld en geblokkeerd, doch de vesting is niet in hunne handen gevallen.
Dit zijn in 't kort de voornaamste lotgevallen van Limburg's hoofdstad, waarover ik niet in nadere bijzonderheden zal treden. In het volgend nommer willen wij allereerst een bezoek brengen aan de eeuwenoude St.-Servaaskerk en de beroemde reliquieën en kunstschatten, die daar bewaard worden, bezichtigen. Door zeer vereerende bemiddeling zijn wij in staat gesteld van de voornaamste dier onschatbare voorwerpen gravures te leveren.
(Wordt vervolgd.)