Blindheid.
Al wie ooit een blinden-instituut heeft bezocht uit belangstelling in het lot van hen, die daar hun bijzondere opleiding genieten, zal, terwijl hij het groote verlies besefte, dat zij lijden, verbaasd hebben gestaan over hetgeen door hen werd verricht.
En over het algemeen wordt niet zelden door degenen, die het zintuig van het gezicht missen, zulk een bekwaamheid en bedrevenheid aan den dag gelegd, dat zij in menige zaak hen, die het gebruik hunner oogen bezitten, verre achter zich laten.
Een treffend voorbeeld daarvan wordt aangehaald in een onlangs verschenen werk over blindheid, door een blinde geschreven.
Een Engelschman, Mr. Levy, geeft daarin o.a een korte levensschets van een zijner vrienden, insgelijks een blinde, Henry Brown genaamd, die op den jeugdigen leeftijd van achttien jaren overleed.
Deze jongeling was van zijn vroegste kindsheid af blind geweest. Het vak, dat hij zich koos, was dat van rechtsgeleerde, waarin hij het reeds zeer ver gebracht had, toen zijn loopbaan, zoo rijk aan verwachtingen, een einde nam.
Zijn geheugen was zoo sterk en zijn vermogen om zich beschrijvingen voor te stellen zoo wonderbaar, dat hij behalve in de kennis van zijn vak, ook in de wis- en natuurkunde uiterst bedreven was. Hij was in de scheikunde en in de leer der electriciteit zoowel thuis, dat hij daarover lezingen kon houden en tevens proefnemingen deed, die een buitengewone nauwkeurige behandeling, voor een ziende zelfs zeer moeielijk, vereischten. Even groot toonde zich zijn bekwaamheid in de werktuigkunde, zoo ook in de wetenschap der natuurlijke historie, met inbegrip van de natuurleer, de vergelijkende ontleed- en delfstofkunde.
Ook in zijne studiën der oude en nieuwere talen maakte hij bijzonder snelle vorderingen en wel zoodanig, dat hij b.v. na anderhalf jaar het duitsch, wel een der moeielijkste talen, volkomen machtig was.
Met zijn zeventiende jaar werd hem reeds vergund eenigszins voor de balie werkzaam te zijn; hij had dan ook bereids een ruime mate van rechtskennis verworven.
Hij was een eerste beoefenaar van de muziek en voerde op de piano en de viool de stukken der grootste meesters uit met meer tact en kunst dan men van een gewoon dilettant zou verwacht hebben. Bij verschillende gelegenheden nam hij in een concert een der voornaamste partijen op zich.
Met dat al had hij een zeer gering denkbeeld van zijn talenten en kunde, nooit vernam men van hem een woord, dat zelfs eenig bewustzijn verried van buitengewone bekwaamheden te bezitten.
Nimmer ook hoorde men uit zijn mond een bittere klacht over het groote gemis, waaronder hij leed. Hij was steeds vroolijk en opgeruimd en nam met groot vermaak aan het een of ander spel of tijdverdrijf deel, vooral aan zulke, die veel inspanning kostten. Bijgestaan door een knecht ging hij op de jacht en kon een levendige beschrijving geven van zijn tochtjes.
Mr. Levy verhaalt nog, dat zijn jeugdige vriend een trouw bezoeker was van de laatste tentoonstelling, welke te Londen gehouden werd en hem verschillende zaken, vooral in de wetenschappelijke afdeelingen, als b.v. nieuwe uitvindingen op het gebied der telegraphie zeer duidelijk verklaarde.
Beide blinden hadden dus bij hun bezoeken in het tentoonstellingsgebouw veel meer waargenomen en geleerd dan menig ziende.
Behalve de herinneringen aan zijn vriend Brown, heeft hij in zijn werk, tot bemoediging en tot nut van hen, die in gelijken toestand als hij zelf verkeeren, tevens tal van levensbijzonderheden opgeteekend omtrent blinde personen, die tot de arbeidende klasse behooren en wier voorbeelden van even opwekkenden aard zijn.
Wat de mensch gedaan heeft, kan de mensch doen; hetgeen door sommige personen, van het zintuig des gezichts ontbloot, ten uitvoer is gebracht, waarom zouden ook hun lotgenooten niet datzelfde in meerdere of mindere mate kunnen verrichten? De verwijzing naar hetgeen anderen hebben kunnen doen, zal een heilzame prikkel zijn voor diegenen, welke misschien meenen, dat zij, wegens hun blindheid van vele zaken verstoken moeten blijven.
In het door genoemden blinde geschreven werk komen mede zeer nuttige opmerkingen van bijzonderen aard voor, over blinden-instituten en dergelijke onderwerpen, zoo ook eenige statistieken.
Volgens deze laatste is de verhouding van het aantal blinde personen in de verschillende deelen der wereld het minst in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Aldus van het geringste getal opgaande in de reeks, vindt men Nederland, Duitschland, Denemarken, België, Zwitserland. Engeland staat ongeveer in het midden der reeks; voorts komen o.a. Oostenrijk, Frankrijk, Spanje, Portugal, terwijl in Egypte, uit hoofde van de aldaar heerschende ophtalmie (uitwendige oogontsteking) de meeste blinden worden aangetroffen. Ook in Japan is de verhouding zeer groot, inzonderheid ten gevolge van de schadelijke gewoonte onder het volk, om dagelijks de oogleden binnenwaarts met een staafje zoogezegd schoon te maken.
In Afrika bevinden zich op een bevolking van omstreeks honderd millioen, naar luid van die statistieken, niet minder dan driehonderd duizend blinde personen. In betrekking tot dat land wordt tevens gewezen op een zeldzame omstandigheid aangaande een afrikaanschen gids, die gewoonlijk de kooplieden door de woestijnen van Arabië vergezelde. De man was blind en hij leidde zijn gezelschap, terwijl hij enkel door het zintuig van den reuk den weg verkende.
Gelijk de anderen reed hij op een kameel, van tijd tot tijd werd hem eenig zand van den grond toegereikt en zijn reukorganen waren zoo fijn, dat hij door middel van het zand, hetwelk hem ter hand werd gesteld, kon bepalen, op welke hoogte men zich bevond. Hij gaf dan ook een getrouwe beschrijving en uitlegging van de plaatsen, die men voorbijtrok.
Wel opmerkelijk is het wat de verschillende landen van Europa betreft, dat b.v. in Zweden de verhouding van het aantal blinden op de hoeveelheid der bevolking is als een tot ruim veertienhonderd, terwijl in Noorwegen de verhouding is als een tot vijfhonderd veertig. Dit groote onderscheid in twee aangrenzende landen op nagenoeg gelijke breedte heeft men tot nog toe niet kunnen verklaren. Wellicht kan het eenigerwijze toegeschreven worden aan de groote massa sneeuw in Noorwegen, die, gelijk bevonden wordt, op den duur zeer nadeelig op het gezicht werkt. Op IJsland b.v. is de verhouding van het getal blinde personen tot dat der bevolking als een tot tweehonderd twee en negentig, een verhouding bijna zonder weerga, die aan de ligging van het eiland binnen den poolcirkel toegeschreven wordt.