de Betuwe. Voor den vreemdeling is 't echter in die op- en afgaande straten zeer vermoeiend, vooral in de maand Juli, wanneer de zon aan een helderen hemel staat.
Wanneer men in straten, die op de helling van een der heuvels gebouwd zijn, naar een adres vraagt, krijgt men een zeer eigenaardig antwoord. In elke andere stad van ons land zegt men: ‘Twee of drie huizen verder.’ Te Nijmegen antwoordt men echter: ‘Twee of drie huizen naar beneden of naar boven.’
Als de bewoners des Winters, wanneer het plaveisel met sneeuw bedekt is, zich niet van ijssporen bedienen, begrijp ik niet hoe zij zich buiten durven wagen, want sommige straten zijn inderdaad zeer steil.
Men verhaalt dat eens gedurende een stortregen een wieg, met een kind er in, boven van de Groote Straat tot aan de Waalkade is gespoeld. 't Is waar dat in ons waterig land een aantal legenden bestaan, waarin wiegen en kinderen een voorname rol spelen. Zoo spreekt men ook te Utrecht van een soortgelijke aandoenlijke, doch zeer onbegrijpelijke historie, die vereeuwigd te vinden is in een huis op de Neude, dat tot op den huidigen dag Kijntgenshaven heet. 't Is dus wel mogelijk dat die voorliefde voor wiegen en kinderen ook deze treurige legende in 't leven heeft geroepen, doch dit neemt niet weg dat de mogelijkheid bestaat, want verschillende straten zijn inderdaad buitengewoon steil.
Toen Nijmegen gebouwd werd, waren de menschen vrij wat minder materialistisch dan in onzen tijd. Daarom zorgden zij in de eerste plaats voor hunne kerken. Zoo is dan ook de groote of St.-Stephanuskerk te Nijmegen op den hoogen Hundisberg gebouwd. Hare stichting dagteekent van het jaar 1254 en in 1272 stond zij voltooid met haar 30 altaren. Het schoone gothieke gebouw rust op 35 kolommen. In het koor ziet men de graftombe van Anna van Bourbon, de gemalin van Adolf van Gelder, omgeven door de beelden der twaalf Apostelen.
In het jaar 1579 werd dit kerkgebouw ontheiligd; van dien tijd af is binnen hare muren het H. Misoffer niet meer opgedragen. Men noemt haar nog wel de St.-Stevenskerk, doch de eerste martelaar van het Christendom wordt er niet meer als patroon vereerd; want zij die daar samenkomen om godsdienstoefening te houden, gelooven niet aan de tusschenkomst der heiligen, die het klaar in 't goddelijk wezen zien, wanneer wij hen aanroepen.
't Is inderdaad zeer te betreuren dat de Katholieken van Nijmegen dit schoone kerkgebouw missen, want de katholieke kerken laten daar, in verhouding tot de bevolking, veel te wenschen over. Men vindt er nog kerkgebouwen, die doen denken aan den tijd toen het den Katholieken in ons land niet vergund was openbare godsdienstoefeningen te houden. Van Nijmegen had men met grond mogen verwachten dat die oude vervallen gebouwen, zooals elders, door prachtige of voor 't minst doelmatige tempels vervangen zouden zijn. De kerken van de H.H. Ignatius en Dominicus maken intusschen eene uitzondering; aan eerstgenoemde kerk vooral zijn in den laatsten tijd belangrijke kosten besteed en goed besteed. Ik wil slechts spreken van het overhuifd altaar, door den eerw. pater Heijnen S.J. uitvoerig beschreven, de biechtstoelen en de geschilderde ramen achter het hoogaltaar, tafereelen uit het leven van den H. Ignatius voorstellende. 't Is waarlijk te bejammeren dat die kerk geen flink front aan de straat heeft.
Onder de openbare gebouwen zal ik alleen het stadhuis noemen. Het staat in de Burgstraat en is van hoogen ouderdom. In den voorgevel ziet men eenige standbeelden van keizers en koningen, die daar in 1554 geplaatst werden. 't Was in dit gebouw dat op den 10en Augustus 1678 de bekende nijmeegsche vrede tot stand kwam. In het voorportaal vindt men een kunstig uurwerk waarop men den loop van zon en maan, den dierenriem en den evenaar ziet voorgesteld. Daar hangt ook het wijd vermaarde nijmeegsche raadsel, betrekking hebbende op eene bloedverwantschap, zoo ingewikkeld voorgesteld, dat men duizelt bij het ontcijferen.
Wie zou te Nijmegen kunnen zijn zonder te denken aan den gelukzaligen Petrus Canisius, die daar geboren werd en wiens naam door gansch Europa heen beroemd is om zijne schitterende deugden en de uitstekende gaven van zijn geest. De Nijmegenaars zijn er dan ook te recht trotsch op, dat zij zich stadgenooten kunnen noemen van dezen heiligen en geleerden priester; zij hebben in den laatsten tijd een gesticht tot verpleging van zieken opgericht, dat zijn naam draagt.
Tot vóór korten tijd werd het den belangstellenden vreemdeling vergund de kamer te zien, waarin Petrus Canisius geboren is. De Broerstraat afdalende vindt men op de hoek van Bijnum-Gas een huis, welks eigenaar, ofschoon Protestant, groote waarde hechtte aan genoemde kamer. Van ouder tot ouder was het in die familie gebruikelijk om in gevallen van ziekte of in andere omstandigheden, waarbij men gewoon is in 't bijzonder de hulp van God in te roepen, de kamer van Canisius - waarin ook de eigenaar geboren was - als een bevoorrechte en geheiligde plek te beschouwen. Ik deel dit alles mede, zooals het mij door een aantal ingezetenen werd verhaald. De eigenaar is vóór eenigen tijd gestorven; 't mocht mij niet gelukken toegang tot die merkwaardige kamer te krijgen. Er is mij intusschen een ander geluk te beurt gevallen dat ik zeer op prijs stel. Door zeer welwillende bemiddeling ben ik in 't bezit gekomen van een eigenhandigen brief van Petrus Canisius aan zijn zuster, geschreven in het jaar der rampen 1572; ik hoop te eeniger tijd van dien brief in de Illustratie een fac-simile te kunnen geven.
Nog moet ik zeggen dat de stad Nijmegen, die, wanneer men de dorpen welke met de stad het zoogenaamde schependom uitmaken mederekent, 22,000 inwoners telt, in de laatste jaren aanmerkelijk verfraaid is, vooral wat de winkelhuizen betreft. De omstreken zijn van alle zijden zeer schoon. Eene wandeling naar de bevallige dorpen Hees, Hatert en Neerbosch, aan den straatweg naar Grave, is zeer aan te bevelen. Men vindt daar hoog en lommerrijk geboomte, uitgestrekte korenvelden, deels op een heuvelachtigen grond, en fraaie, ofschoon niet zeer uitgestrekte buitenplaatsen. Het schijnt mij toe dat in die streek groote behoefte aan paarden of trekossen bestaat, want men spant er ezels voor den ploeg. De langooren sukkelen vrij gedwee voort, als altijd met den kop schuddende; 't kwam mij echter voor dat de ploegdrijver niet onophoudelijk: ‘Langzaam! langzaam!’ behoefde te roepen, zooals in het paardenspel van Carré.
Hees ligt bekoorlijk en het logement aldaar biedt een uitmuntende gelegenheid aan om wat uit te rusten. 't Hinderde mij echter dat de protestantsche kerk, aan den weg gelegen, met toren en al vol spierwitte kalk bestreken was, zoo koud en kil als de modernen alleen in onzen tijd eeu kerk kunnen maken, 't was alsof ik eene kerk van wit karton voor mij zag.
‘Gaat gij niet naar Berg en Dal?’ vroeg mij iemand toen ik vermoeid van mijn landelijk tochtje in het logement teruggekeerd was.
‘Wordt de moeite beloond?’
‘Zeker, zeker! Het hotel is prachtig gelegen en biedt een uitzicht aan dat in ons land zijn weêrga haast niet vindt. Gij kunt morgen ochtend ten elf ure met den omnibus bij Hamerslag vertrekken en, zoo ge wilt langs Beek en Ubbergen terugwandelen, dat is heerlijk!’
‘Verplicht voor uwe inlichting, ik zal er eens op slapen.’
De lucht was den volgenden morgen bewolkt, de dampkring drukkend, doch ik moest mijn tijd besteden en nam daarom plaats in den omnibus, die precies ten elf ure door twee schimmels in beweging werd gebracht. Het voertuig, niet slechts van binnen maar ook bovenop volgeladen, sukkelde, log en zwaar als de dampkring, uit de poort den berg op.
HET HOTEL BERG EN DAL.
De oude Kleefsche Baan biedt aanvankelijk weinig natuurschoon en de hitte werd meer en meer ondraaglijk, zoodat de dames tevergeefs troost en verkwikking bij de Eau de Cologne zochten. Langzamerhand begonnen ook pikzwarte wolken met ons den berg te bestijgen en het bleek weldra dat men zich bovenop met parapluie's begon te wapenen.
Dat was een slecht vooruitzicht. ‘Ik had het moeten weten,’ sprak een dame, met een gezicht zoo wrevelig alsof de donderbuien het alleen op haar gemunt hadden. - ‘Wat zal mama ongerust worden, zij is zoo bang voor donder,’ riep een jong meisje. - ‘'t Is of ik het altijd even slecht moet treffen,’ zeî een derde, terwijl een vierde als zijne meening te kennen gaf dat men tegenwoordig geen ouderwetsche Zomers meer had, - alsof donder en regen tot de nieuwste uitvindingen behoorden. Onder al de pleizierreizigers waren er maar enkelen, die er niet even beklagenswaardig uitzagen als gevangenen, welke getransporteerd worden.
Hoe meer wij stegen des te donkerder werd de lucht en toen wij eindelijk Berg en Dal bereikten was van het anders zoo bekoorlijke vergezicht weing of niets te zien, want er hing een gordijn van regen voor het uitgestrekte dal. Tot overmaat van ramp kwamen meer en meer onheilspellende buien opzetten, die wel voorbijdreven, doch niet zonder ons geduchte salvo's toe te zenden.
Sommige dichters schijnen erg ingenomen te zijn met ratelende donders en flikkerende bliksems op bergen; onze eerzame jufvrouw Post heeft in het sentimenteele tijdvak onzer letterkunde menig week hart van aandoening doen trillen en de dichter Feith zou nu ook op Berg en Dal