Onze gravuren.
De Cathedraal van Sevilla, gebouwd op de fundamenten der vroegere moskee, is een der grootste en schoonste kerken ter wereld en vindt hare weêrga in Spanje niet.
Quien no ha visto à Sevilla
‘Wie Sevilla niet heeft gezien, heeft een wonder niet gezien’ zegt een spreekwoord dat nog voortleeft onder het spaansche volk, en van het vele bezienswaardige, dat de oude moorsche stad aanbiedt, spant wel de hoofdkerk de kroon.
De bouw van deze kerk, aan de H. Maagd toegewijd, werd in 't laatst der vijftiende eeuw begonnen en niets was den ijver der geloovigen te veel voor de stichting van dit heerlijk monument, dat mede een herinnering zou zijn aan de overwinning van het Kruis op de Halve Maan.
De kerk telt vijf beuken, zonder de dubbele rij zijkapellen te rekenen; de koepel boven het transsept is twee en vijftig meters hoog. Van de drie en negentig vensters zijn de meeste met kunstvolle glasschilderingen voorzien. De geniaalste voortbrengselen van beeldhouw- en schilderkunst zijn binnen die muren vervat, waaronder de schoonste penseelgewrochten van den beroemden Murillo, wiens geboortestad Sevilla was. Het blad van 't hoofdaltaar is van cederhout en bestaat uit vier en veertig fijn gebeeldhouwde paneelen in bas-relief, tafereelen uit de geschiedenis van het Oude en Nieuwe Testament voorstellende.
Onder de herinneringen in de koninklijke kapel bewaard, is ook het zwaard van den H. Ferdinand, de overwinnaar der Mooren, die Sevilla op hen vermeesterde.
Bij den ingang der hoofdbeuk verheft zich de graftombe van den zoon van den grooten Columbus, een priester en uitstekend geleerde.
Een der torens van de Cathedraal, de Giralda, honderd achttien meters hoog, is in sierlijkheid van vorm, aan 't kolossale der uitvoering gepaard, met weinige te vergelijken. Hij is inwendig zoodanig gebouwd, dat men naar den top kan rijden. De spits draagt als kroon, in smaakvolle letteren het opschrift: Nomen Domini fortissima turris. De naam des Heeren is als een sterke toren. Op den top verrijst een bronzen beeld, de symbolische voorstelling van het Geloof.
‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben!’ Dat kunnen de goede oudjes van pag. 412 maar niet gelooven; 't strijdt al te zeer met hun eenvoudig gezond verstand, het leelijke dier in stede van 't schoone eerste menschenpaar aan het hoofd van hun stamboom te plaatsen.
Onze lezers zullen met dat gezond verstand en die eenvoudigheid meer sympathiseeren dan met de hooggeleerde ironie tegen den eenvoud der geloovigen die, met de goddelijke openbaring tevreden, geen fossilen hehoeft te studeeren om de vorming der aardkorst en den oorsprong van den mensch te ontdekken.
Konden wij eens in 't gemoed van den landman en zijn eega lezen, wat zouden wij een eigenaardig soort van sarcasme ontdekken tegen de ‘gek gestudeerde’ menschen, die ons allerlei nieuwigheden op den mouw willen spelden.
Een reuzenhond in een salon, - dat is zelfs voor 't dierenverstand van den kleinen keffer niet te verklaren en nog minder voor hem te verdragen. Daar mag het schoothondje, de lieveling van dames en kinderen, wel een eigen mandje en kussen hebben, maar den plompen bewaker van huis en erf komt een ketting aan den nek en een hok in de buitenlucht toe. Zoo denkt er ten minste de kleine keffer over, en kon hij 't met blaffen gedaan krijgen, dan waagde hij het zeker zijn grooteren broeder het huis uit te zetten, maar de trouwe waakhond acht zich boven de beleediging van den viervoetigen saletjonker verheven en beantwoordt zijn trots met een waardig stilzwijgen.
ZEGE VAN DEN H. THOMAS VAN AQUINEN.
Ook bij de menschen komen er wel eens van die verwaten en bedorven kindertjes voor. Zoo menig nieteling, die zonder zijn verdienste is verheven slaat een hoogen, onbeschaamden toon aan tegen waardigheid en wezenlijke verdienste. Als men zich eens verwaardigde naar de reden dier aanmatiging te vragen wat zouden velen met beschaamde kaken en mond vol tanden staan! Schoothondjes en groote bulhonden, zij moeten er beide zijn in de hondenmaatschappij. De hoofdzaak is maar dat elk met zijn kluifje te vreden zij en ieder datgene doe, waarvoor hij in de wieg of in zijn hondennestje gelegd is.
De kerk S. Maria sopra Minerva te Rome, aldus genoemd, wijl in den heidenschen tijd op die plaats een tempel van Minerva stond, bevat gelijk de meeste kerken der eeuwige stad tal van kunstschatten. In eene der zijkapellen bevinden zich heerlijke fresco's van den beroemden florentijnschen schilder Fra Angelico en diens stadgenoot, Filippo Lippi, allen betrekking hebbende op de persoon en de werken van den H. Thomas van Aquinen, aan wien deze kapel gewijd is. Het schoonste fresco van laatstgenoemden schilder is: ‘De zege van den H. Thomas,’ waarin het krachtige van zijne penseeltrekken en het afgewerkte der uitvoering, waardoor zich zijne tafereelen kenmerken, bijzonder uitkomen.
De groote en heilige geleerde, wiens genie een der schitterendste getuigenissen leverde van den samengang van geloof en wetenschap, wordt daar voorgesteld, optredende tegenover de dwaalleeraars, wiens stellingen hij in zijne geschriften met de kracht der wetenschap vernietigt.