Het wapen van Lotharingen.
‘Heer Bisschop, Gode lof en eer!’-
Spreekt dappere Bouillon,
Tot Adhemar, den priester-held, -
‘De Muselman ligt neergeveld,
Het christen heir verwon!’
‘Daar vliedt het turksch gebroedsel heen
't Kruis blinkt in vollen glans,
En dooft het licht der Halve Maan,
Terwijl der Christ'nen oorlogsvaan,
Geplant staat op den trans!’
‘Bouillon!’ roept Adhemar verheugd,
Kom met mij, 'k zend het blij bericht,
Dat Salem voor den Christen zwicht,
Aan Christus' Sleutelvoogd!’
Hij sprak, en beiden spoedden voort
Naar 's hertogs legertent.
Men zoekt, maar ach! in 't gansche heir
Vindt men noch inkt, noch ganzeveer,
‘Hoe nu, Heer Godfried! wat gedaan....?’
De hertog streelt zijn baard,
Terwijl de fonkelende blik,
Den Muzelman zoo vaak ten schrik,
Langs Salem's muren waart.
Zie, in den hoogen etherstroom
Daar steeg op forsche schacht,
Een drietal aad'laars naar omhoog. -
Bouillon blikt op.... hij grijpt zijn boog
En spant de pees met kracht.
De pijl vliegt van het trillend koord,
Snort gonzend door de lucht:
Één vogel krijscht, één vogel draait,
Één vogel klappert, omgezwaaid
Aaneengeregen storten zij,
Voor Godfried's heldenvoet;
Deez' plukt uit de uitgespreide vlerk
Drie pennen, breed gepluimd en sterk,
En doopt ze in 't gutsend bloed.
‘Zie hier! ik schaf u inkt en pen!’
Roept de eed'le christen held,
De bisschop glimlacht, zet zich neêr,
En zie, met 's aad'laars bloed en veer
Sinds droeg het lotharingsche huis
Drie adelaars met zilv'ren borst
(Door keelen bandelier getorscht)
Voor Godfried's voet gestort.
|
|