Onze gravuren.
De twee hazen, zoo heeft waarschijnlijk de schilder zelf zijne schets, op blz. 393 teruggegeven, betiteld, om des te meer de aandacht te bepalen op de gewone voorstelling van de ‘vrees’ door een haas.
Want de haas, wiens verschijning hier het verschrikte wicht bijna den lepel uit de hand doet vallen, verraadt niet minder vrees, daar hij wellicht den blinkenden lepel voor den loop van een jachtgeweer houdt.
De hazen zijn waarlijk stumpers; de fabeldichter laat ze gewoonlijk, als hij ze der aandacht waardig keurt, de dupe van zijn historie worden; zij worden nooit of zelden geroemd, maar altijd op den achtergrond geplaatst; zij mogen, als ware het een voorrecht, soms tot tropee aan een jager dienen. Doch op die eer zijn ze ook niet gesteld en de ‘vrees’ die ze bijtijds doet vluchten, en buiten bereik van gevleugeld lood en hondentanden brengt, komt de sukkels dan wel te pas.
Al wie het bekende toestel van den photograaf, waarvoor men wellicht reeds meermalen heeft moeten poseeren, van meer nabij heeft onderzocht, kent ook nagenoeg de inrichting van het menschelijk oog. Ook in ons oog valt het licht door eene lens, die ten gevolge van de straalbreking een verkleind beeld geeft en dat beeld wordt ook door een scherm, de gezichtszenuwen, opgevangen.
Wanneer het beeld achter het oogscherm valt of het niet bereikt, dan worden de voorwerpen niet of onduidelijk gezien. In het eerste geval, bij verzienden, moet het voorwerp verder van het oog verwijderd worden, ten einde het beeld binnen het oog meer vooruitkome. In het tweede geval, dat bijziendheid ten gevolge heeft, valt het beeld vóór het scherm en moeten de voorwerpen meer nabij het oog gebracht worden, opdat het beeld binnen het oog meer naar achteren trede en aldus die gezichtsorganen bereike, die den indruk naar de hersenen overbrengen.
Een der meest algemeene oorzaken van bijziendheid, is de gewoonte om alles dichter bij het oog te brengen, dan eigenlijk noodig was; wordt die gewoonte bijtijds afgelegd dan verdwijnt daarmeê ook het gebrek.
De beide lezers, op de gravuren van pag. 396 en 397 toonen door hunne houding genoegzaam aan, hoe het met hunne oogen gesteld is.