[Nummer 43]
Onze gravuren.
De storm is voorbij. Welke benarde oogenblikken zijn aan die tijding voorafgegaan en hoe hevig hebben naar het vernemen daarvan vooral zij gesnakt, die, terwijl al de overigen naar het dek der boot waren gesneld, bij de machine moesten achterblijven. Wat zij in die oogenblikken van spanning en onzekerheid ondervonden, de stokers en de machinist der engelsche zeeboot: Megaera, werd door een hunner volgender wijze verhaald: ‘Eenige dagen nadat wij de Kaap de Goede Hoop verlaten hadden,’ zoo vertelt hij nagenoeg, ‘werd ons vaartuig door een storm beloopen. Een lek ontstond, zoodat de zee ons binnen en buiten bedreigde. Wij waren op honderden mijlen afstands van wal. Elke golfslag, die de wanden der boot beukte, drong met zoo schrikkelijk gehuil tot ons door, dat het was, alsof wij hem gevoelden. De boot dreunde en schokte, alsof de romp aan spaanders zou uiteenspatten, en toch vloog ze wild en ongetemd voort als een hollend ros, om wellicht spoedig in die woeste vaart plotseling gestuit te worden en weg te zinken.
‘De kapitein riep de maats bijeen om hun nog eens te zeggen, dat het er op aankwam; wij moesten ons best doen en werken, werken om den wal te bereiken. ‘Werken en bidden tevens,’ zoo sprak hij, en daarin was ook onze redding gelegen. Hij was nu bijzonder kortaf maar stem en blik waren even vast als altijd. Wij beloofden het hem met een tot hem en ons zelven gericht: ‘Houdt moed!’ en de stokers daalden weer af naar hun thans vooral zoo akelig verblijf. ‘Allen op dek!’ klonk het; maar de stokers, zij moesten terugblijven bij de machine en zooveel stoom aanhouden, als zonder gevaar voor het springen van den ketel kon aangebracht worden. Iedere minuut kwam ons als de laatste voor; wij hadden elkander, naar wij meenden, voor 't laatst de hand gegeven en ieder onzer, zijn gelaat naar den wand gekeerd, bereidde zich ter dood! Daar klonk het: ‘de storm is voorbij’ - en licht, licht als een notedop gleed weer de boot over de golven. Wij wilden elkander toespreken: doch slechts losse klanken werden vernomen; voor ons, die als in een graf waren opgesloten gedurende den storm, was de redding zoo onverwacht! Een dankgebed steeg luide op.’
Wachtend op het schot, 't sein, dat de honden, welke nauwelijks te bedwingen zijn, kunnen worden losgelaten, verkeert de jager in een stemming, die bij velen tot gejaagdheid zou overslaan. Niet aldus bij den waren Nimrods-zoon, zooals hij op de gravure, pag. 340 is voorgesteld. Zijn gelaatstrekken verraden wel ongeduld, maar tevens een strikte opmerkzaamheid. De britsche schilder, James Hardy, die dit jachtstuk vervaardigde, heeft deze dubbele gesteldheid: de gespannen en tevens rustige afwachting, duidelijk in de gelaatstrekken van den jager neêrgelegd.
TIJDENS DEN STORM.
Opmerkelijk is ook het costuum. De hoofdbedekking, die muts en pet beide is, de los omgeworpen plaid, geheel zijn pak kenmerkt den jager, zooals men hem o.a. in de britsche hooglanden ontmoet.
Het kegelspel is gelijk meerdere spelen, waarbij lichamelijke inspanning vereischt wordt, uit de mode geraakt. Die soort van gymnastiek wordt thans minder op prijs gesteld; in de dorpen echter, waar men zich niet zoo spoedig van 't oude laat afbrengen, is het kegelen nog een der gewone en zelfs