Onze gravuren.
De naam Corsini behoort reeds sinds meer dan zes honderd jaren tot een der roemvolste namen van Italië. Een der telgen van deze oude adelijke familie, Andreas, werd door de Kerk heilig verklaard en een ander Laurentius Corsini, beklom onder den naam van Clemens VII den pauselijken troon. 't Was aan de mildheid van dezen Paus en van diens neef, den kardinaal Neri, dat het prachtig paleis Corsini zijn ontstaan te danken heeft, 't welk geruimen tijd de vereenigingsplaats der voornaamste dichters, kunstenaars en geestrijkste mannen van de eeuwige stad is geweest.
Tot dezen bevoorrechten kring behoorde ook de schilder Carlo Dolci, ook Carlino Dolce genaamd, van wiens schilderstuk: ‘de Madonna en het slapende kind Jezus’ de eerste gravure van dit nommer eene afbeelding biedt.
Dolci werd in 1616 te Florence geboren, alwaar hij in 1686 overleed. Hij was een leerling van den beroemden Jacopo Vignali en heeft zijn penseel bijna uitsluitend aan godsdienstige onderwerpen en personen gewijd.
't Is vooral door de liefelijke voorstelling der Madonna, dat zich Dolci een uitstekenden naam als kunstenaar heeft verworven en ofschoon de soms overdreven en misplaatste weekheid van voorstelling der italiaansche school ook veelal zijne voortbrengselen aankleeft, zoo bespeurt men tevens in zijne voortbrengselen eene volmaaktheid en voortreffelijkheid van uitvoering, die aan de werken der vlaamsche meesters herinnert.
‘Hoe zalig als de jongenskiel nog om de leden glijdt! Dan is het hemel in de ziel....’
Bezie de gravure op pag. 180, zie de lachende en hemelsche onschuld dier spelende kinderen, en twijfel er aan, zoo ge kunt, of Hildebrand iets te veel heeft gezegd. Immers, spreekt ook uit het Vroolijke wezen van onzen hollandschen jongen niet ‘de verrukking zijner borst, al wordt hij door geen hobbelpaard gedragen als een vorst?’
Een hobbelpaard?.... Neen, deze weelde kent. onze wildzang misschien niet eens, hij is er echter niet minder gelukkig om en rijdt even goed op.... de schaafbank.
Speelt lustig voort, prettige kleinen, ‘zoolang het duren mag!’ Later zal u diezelfde schaafbank wellicht, waarmeê gij thans speelt, bij den arbeid nog menigen zweetdroppel kosten en voor u het voertuig moeten worden, om door de wereld te komen. Thans moogt gij nog volop spelen en rijden zonder eene schrede voorwaarts te doen; als de ernstiger dagen des levens aanbreken, houden die kinderlijke scherts en spel op; laat het dan uw leus zijn: werken en vooruitkomen!
Het tafereel door de derde gravure in dit nommer voorgesteld, is aan een der beste voortbrengselen ontleend van den vlaamschen schilder J.B. Madou.
In 1796 te Brussel geboren, verheugt zich deze kunstenaar, hoezeer ook in leeftijd gevorderd, nog immer in de volle kracht van zijn talent en geniet niet minder als teekenaar dan als schilder eene europeesche vermaardheid. Uit al zijn werken spreekt ons een humoristische geest van opvatting toe, welke hem eene eereplaats naast Wilkie en de uitstekendste schilders der nieuwere school verleent.
De schilderij, waarvan onze gravure eene kopie biedt, werd door Madou ‘de goede raad’ genoemd. De half ernstige, min of meer schalksche lach van den ouden landman maakt de vooronderstelling niet ongegrond, dat de zaak, waarin hij den jonkman raad geeft, geenszins van tragischen aard is. Het meêgaande in de houding en gelaatstrekken van den glimlachenden jongeling getuigen het duidelijk, dat hij het met den ouden tamelijk wel eens is, die hem daar op zoo vertrouwelijken toon uit de schatten zijner eigene levenservaring schijnt mede te deelen. De personen, meubels, de voorstelling van het vertrek, alles in dit kleine tafereel ademt den beminnelijken geest der huiselijkheid en uit elk der deelen schijnt u de geest der oprechtheid en vertrouwelijkheid toe te spreken.
De ‘goede raad’ werd in 't jaar 1848 door Madou vervaardigd, zij behoort dus tot het meest bloeiende tijdperk des schilders en kan zonder overdrijving onder zijne uitstekendste meesterstukken worden gerangschikt.