nen onbeschroomd het slagveld doortrekken, de vijandelijke aanvoerders naderen hen om uit naam der natiën de gevoelens van verbittering of wraak over te brengen, den oorlog, den vrede of een wapenstilstand te verklaren.
De herauten kondigen de tornooien, de ceremoniën. der ambtelijke inwijdingen en groote investituren aan.
Zij wijzen den strijders hunne standplaatsen, zij zijn de regelaars van het voorzitterschap alsmede van de étiquette der hoven, de archivisten, de bewaarders der adellijke documenten, de meesters der blazoenen, de schilders der wapens en de dichters der monumenten en graven. Soms ook de naïeve berijmers van de schitterende wapenfeiten der helden.
Achter de herauten gaat de wapenkoning, bijgenaamd Montjoie, door de maarschalken, door de aspirantherauten (poursuicants) en varlets of jonge edellieden vergezeld.
Niets evenaart de pracht van zijn statie-kleed, zijn wapenrok (cotte) is van paars fluweel waarop aan de linkerzijde drie gouden leliën met paarlen geborduurd zijn, en daarboven een scharlaken tuniek met klein vair, (wit en grijs pelswerk) en met een breed borduursel van vonkende robijnen versierd.
Op de wapenkoningen volgen de staffiers, (de lijfwacht) in zwarte met paarlen gestikte rokken. Tot hun bediening behoorde het te paardhelpen huns meesters, het dragen van zijn zwaard. Zij werden ook domestiques d'épée geheeten.
Achter hen trekken zes witte paarden den zonnewagen door Phaëton bestuurd, en door de dageraad en de vier jaargetijden omringd.
Tal van staffiers in hetzelfde costuum volgen en na hen vertoont zich een veel grootere wagen dan de vorige, deze wordt door stieren getrokken. Bij dit rollend gevaarte waarop rotsen en boomen zich verheffen gaat een troubadour vooruit, die Orpheus met zijne lier voorstelt.
Na dezen verschijnen dertig baanderheeren, elk hunner is door vijftig boogschutters vergezeld, die eene hooge banier, het kenmerk zijner macht, voor zich uit laat dragen; die heeren toch bezitten groote leenen en een aantal vazallen.
De koning is in een tuniek of witten rok getooid die met gouden leliebloemen doorzaaid is, zijn wit paard is met een hemelsblauw fluweelen dekkleed (schabrak) versierd, hetwelk tot op den grond hangt en insgelijks met gouden leliën doorwerkt is.
Bij den koning rijdt een schildknaap, dragende een roode lans met sterren van fijn goud beschilderd, aan welks punt eene vaan wappert, die eveneens met sterren van fijn goud is versierd.
Na den koning daagt de stoet der koningin op, welke door wapendienaren, boogschutters en staffiers gesloten wordt.
De stoet tweemaal het strijdperk rondgetrokken zijnde, plaatst zich een ieder volgens het gebruikelijk ceremonieel.
Alsdan nemen de koning en de koningin plaats in het middelste balkon, daarna treedt de wapenkoning te voorschijn, die luidkeels roept: Or oyez, or oyez, or oyez!
De heeren rechters verzoeken en eischen dat de heeren tornooiers zich niet van scherpsnijdende of stekende wapens mogen bedienen, enz.
Na deze afkondiging laat men echter den tornooiers meer ruimte om zich in orde te stellen, vervolgens houden de kamprechters hun witten stok in de hoogte en roepen: kapt de koorden, en laat die goede strijders passeeren. De met bijlen gewapende soldaten hakken de koorden door, welke voor iedere rei ridders gespannen waren ten einde hunne paarden te beteugelen.
Nu wordt de trompet gestoken, de barrières geopend en de ridders der twee tegenovergestelde einden van 't strijdperk maken een kruis; de twee drommen komen onder trompetgeschal op elkander aanrennen, ongeveer in 't midden van het strijdperk stooten zij geducht op elkander; de acht lansen vliegen in splinters.
De strijders blijven een oogenblik stilstaan, bezien elkander oplettend door de traliën van hun vizier en verwijderen zich om met andere wapens terug te keeren, die alweêr op het schild of harnas van hun tegenstrever gebroken worden, twaalf maal wordt het strijdperk ter hunner beschikking gelaten en twaalf maal verbrijzelen zij hunne zware lansen alsof het glas ware.
Bij elken terugkeer om ruimte tot den aanloop te nemen groeten zij de dames met gebaar en stem zoo lang zij de tribunes voorbijtrekken. De onderwijzers die met hunne leerlingen tegenwoordig zijn, roepen hunne scholieren: or à eux, or à eux toe.
Vrienden, bloedverwanten, verklaren zich voor dezen of genen ridder en ondanks de voorschriften sporen en prikkelen zij hem onder het voorbijgaan aan, roepen telkens zijne zinspreuk, zijn wapenkreet, zijne wenschen, zijne heldenfeiten, zijn afkomst en al wat zijnen moed kan ontvlammen.
De aldus aangevuurde dappere overtreft nu zich zelven, acht zich onoverwinnelijk, hij voelt in zich eene kracht ontwikkelen, tot dan toe ongekend. Hij drukt zijn schild tegen de borst, zwaait zijn zwaard, vernieuwt hardnekkiger het gevecht; nu eens voorover op de manen van zijn paard gebogen; dan weder achteroverhellend, vermijdt of brengt hij vreeselijke stooten toe, het oog volgt met moeite zijne snelle bewegingen, en zijn zwaard flikkert en treft op honderde plaatsen, Het strijdperk is met brokstukken bezaaid, vederbossen, sjerpen, halsbanden vallen onder de snijdende kling, weldra zijn de paladins of dolende ridders van hunne onderscheidingsteekenen beroofd en behouden niets dan bestoven wapenrustingen. Doch na alzoo eenige uren hunne kracht en vaardig heid aan den dag gelegd te hebben, is het grootste gedeelte der ridders buiten gevecht gesteld en van alle mededingers blijven er maar twee in het strijdperk over, een van beiden zal nu de prijs der overwinning behalen.
De roemrijke uitslag wordt door trompetgeschal afgekondigd, en luide toejuichingen gaan op.
De overwonneling ligt daar nu in 't zand, vernederd en beschaamd zijnen tegenstrever toeroepende hem het leven te benemen.
Maar de edelmoedige overwinnaar brengt den paladijn zijn ros weder en zegt hem met een vriendelijk gelaat: ‘Edele heer, het behaagt God niet zulk een goeden ridder uit het leven te nemen, ik zou het voor de beste cité die Karel de Groote bezat, niet doen. Ofschoon het niet naar uwen wensch is uitgevallen, hebt gij toch heden den grooten naam van dappere behaald, ik zeg dit niet om u te prijzen, maar met volle erkenning betuig ik u dat ik de overwinning aan mijne wapenen en paard te danken heb; gelieve dus dezen armband te aanvaarden en dien ter liefde van mij een jaar en een dag te dragen. Dat dit avontuur niets aan uwe vroolijkheid ontneme, morgen zult gij misschien op uwe beurt overwinnaar zijn.’
Het was op zulke wijze dat de hoffelijkheid en edelmoedigheid der ridders hunnen behaalden roem deden hoogschatten en vergeven, zoo dat de overwonnelingen niet slechts kortstondige nederlagen vergaten, maar zelfs getrouwe vrienden hunner tegenstrevers werden.
Zooals reeds gezegd is, werden dusdanige gevechten gedurende eenige dagen op verschillende manieren herhaald, en waren zij allen geschikt om een levendig denkbeeld van de destijds gevaarlijke krijgsverrichtingen te geven; als de wapenpas, schijnaanvallen op bastions, de inneming pener vesting door beklimming der muren, de verdediging van een bergeas, de overtocht eener rivier, ontmoetingen in een onderaardschen gang en in vele gevallen het gelijktijdig vechten der gezamenlijke ridders, enz. waarbij altijd gelijke toevloed van mededingers, even omslachtig en kostbaar toestel, en gelijke menigte van toeschouwers opgemerkt werden.
Eindelijk nadert het oogenblik om aan den overwinnaar den prijs toe te kennen, en nu rijst de geestdrift.
Wapenherauten en vele veldmaarschalken gaan de gevoelens der toeschouwers, doch vooral der dames inwinnen, daarna brengen zij een onpartijdig bericht aan den vorst die bij het feest voorzit.
Alsdan noemen de rechters den overwinnaar met luider stem, de herauten herhalen zijnen naam of liever zij hernoemen hem; vandaar het woord renommée.
Nauwelijks heeft men de roemruchtige namen kenbaar gemaakt of het gelui der klokken, het gedreun der pauken of keteltrommen, het geschal der trompetten, enz., de krachtige stemmen der troubadours of meesterzangers, der trouvères of volksdichters, en der minstreelen, de volle tonen der muziek vervullen de lucht met vreugdeklanken.
De weg langs welken de overwinnaar tot de koningin geleid wordt om door haar met den prijs bekroond te worden is weldra door de opstuwende menigte versperd, men verdringt elkander om den held te bewonderen, ieder wenscht hem geluk, juicht hem toe en wil de roemrijke wapens die weldra de gewelven der tempels zullen versieren, aanraken.
Van de balkons doet men uit volle handen bloemen op dezen dappere regenen, die in triomf door de geestdriftige menigte naar het balkon als gedragen wordt.
De koningin neemt alsdan uit de handen van den vorst den eerekrans en geeft hem aan den voor haar neêrgebogen overwinnaar.
Dan zegt de koning tot hem:
Heer ridder (Sire Chevalier) voor al uwe opoffering, waarvan ieder onzer ooggetuige is geweest en wijl door uwe dapperheid uwe partij de zege heeft behaald, wordt aan u onder goedkeuring van al de besten en met inwilliging der dames de prijs en lof toegewezen als aan dengene, dien het toekomt.
Na een passend antwoord richt de gelukkige strijder het met lauweren bedekte hoofd op; toejuiching, vreugdegeroep weêrgalmt en de overwinnaar, verrukt en verstomd door dit overmatig geluk, die eenstemmige loftuigingen en eerbewijzen, schijnt onder het gewicht er van te bezwijken. Zij, die dapperen, wier moed honderdmaal met kalme oogen en onveranderd voorhoofd het gevaar en den dood trotseerde, kunnen nu de overmaat van hun geluk niet dragen, deze bezwijmen in de armen hunner schildknapen, gene storten tranen en glimlachen als onnoozele kinderen, werpen zich aan de borst hunner vrienden, hunner landgenooten, omhelzen allen die verlangen hen te zien en aan het hart te drukken.
De troubadours, die zich in de galerijen bevinden, heffen nu een oorlogslied aan.
Aan het gewoel der toejuichingen ontsnapt, legt de ridder zijne verbrijzelde en bestovene wapenrusting af, neemt een bad en een prachtig hofcostuum aangetrokken hebbende, wacht hij de pages af die belast zijn hem naar het koninklijk paleis te geleiden, om naast den koning, aan het gastmaal deel te nemen.
Hoewel nu die dapperen in de schitterende salons van een meer beschaafd en prachtlievend hof in 't bijzonder de meest vleiende loftuitingen ontvingen, terwijl hun verrassende onderscheidingen te beurt vielen, toch durfden zij, die bewonderde helden, zich niet verheffen; als eene vrees-