boeken en andere geschenken beladen, zag hij menige, vroeger nijdig gesloten deur, voor zich opengaan. Heilvolle uitkomsten beloonden zijn ijver. Tallooze jonge lieden, die den godsdienst verwaarloosd hadden, Wérden door hem voorbereid tot het ontvangen hunner eerste H. Communie. Ouderen van dagen naderden tot de H. Sacramenten, waarvan zij wellicht sedert dertig of veertig jaren verwijderd waren gebleven. Menig kerkelijk huwelijk werd gesloten tusschen dezulken, die zich anders tot de burgerlijke echtverbintenis bepaalden.
De aanhoudende, afmattende werkzaamheden en zorgen veroorzaakten den abbé Planchat eene zware ziekte, waarvan hij slechts volkomen genas door eindelijk een zachter klimaat, de verkwikkende lucht van Italië op te zoeken. Na een jaar afwezigheid keerde hij, op nieuw gesterkt, naar zijne arbeiderswijk terug om het door ziekte gestaakte werk met frissche krachten te hervatten.
Hem in zijne vele bemoeiingen te volgen, zou te ver leiden; genoeg zij het te zeggen, dat hij met doorzicht en overleg, de verschillende werkzaamheden regelde en leidde tot een harmonisch geheel van nuttigen invloed en ijverig streven.
Planchat, hoewel groote redenaarsgaven bezittende, predikte echter niet in de kerken, maar leeraarde, om zoo te zeggen, van deur tot deur. Een oude muur diende hem tot kansel en de bekeeringen van lang verdwaalden waren niet weinige.
Hoe trad vooral zijn gezegende werkkring in het licht, bij hachelijke en benarde omstandigheden, bij algemeene rampen, tijdens epidemieën en andere geesels! Hij toonde zich dan vooral een missionaris onder de arbeiders.
In 't jaar 1861 werd hij door zijne overheid naar de stad Arras verplaatst, vanwaar hij twee jaren later naar Parijs terugkeerde, om de zorgen voor de leiding der scholieren en handwerksgezellen in het juist opgerichte huis in Charonne, aan het uiteinde van de voorstad St. Antoine, een der volkrijkste kwartieren, op zich te nemen. In dat gesticht aan de H. Anna gewijd, bevond zich eene fraaie kapel, de noodige zalen en een ruim oefeningsplein voor de jonge lieden. De hoofdbezigheid van den abbé bleef echter het bezoek der familiën in de arbeiderswoningen. Te midden van het straatgewoel, in onbekende gangen, waar zoo menig gevaarlijk en verdacht beroep gedreven werd, zocht hij zijne lieden op.
Weldra zag men vele bekeeringen; tal van jongeren en ouderen naderden voor het eerst tot de H. Tafel in de kapel van het gesticht.
Tijd, krachten, geld, moeite, dat alles offerde hij ten beste der armen op, niets was hem te zwaar, waar het er op aankwam, die armen te redden; in het vinden van gelegenen tijd en hulpmiddelen toonde hij zich een genie. Des daags legde hij zijne bezoeken af, des nachts schreef hij honderden brieven, deels circulaires, waarin om aalmoezen verzocht werd, deels brieven aan de zijner zorg aanbevolen personen of aan diegenen zijner beschermelingen, welke gevaar liepen aan de vereeniging ontrouw te worden. Hij bekende eens aan een zijner ambtsbroeders, dat hij in elf nachten geen oog had geloken; meermalen overweldigde hem de slaap tegen den avond bij een bezoek aan een arme of zieke, en men liet hem dan ongestoord in de zoo lang ontbeerde rust.
Die veelomvattende arbeid was hem nogtans geen beletsel voor zijne geestelijke oefeningen, welke hij steeds bijhield; hij was het zich bewust, dat Gods bijstand hem moest schragen en dat zonder deze zijne lichamelijke krachten bij twintigjarige inspanning bezwijken moesten. Zijne ziel verkwikte zich voortdurend aan de eeuwige bron der liefde.
Zijn werkkring gedurende de acht jaren, welke hij in het gesticht St. Anna doorbracht, na te gaan, is in eene vluchtige schets als deze ondoenlijk; wij zullen enkel het laatste jaar 1870-71 en daarin de commune-episoden beschouwen.
De belegering van Parijs door de duitsche troepen had voor den abbé Planchat eene uitbreiding van werkzaamheden ten gevolge. Zijne belangstelling in het lot van den soldaat, die verre van vrienden en magen, uit de gewone omgeving plotseling weggerukt, in vreemde en gevaarlijke toestanden geplaatst wordt, deed hem aan de troepen, welke uit de departementen naar de hoofdstad waren gekomen, dezelfde zorgen besteden, welke hij tot nog toe bijzonderlijk aan de arbeiders wijdde.
De soldaat, wiens geestelijke belangen in den laatsten grooten krijg werden veronachtzaamd, zoozeer door het fransche gouvernement dat er zelfs talrijke klachten opgingen over het ongenoegzaam getal aalmoezeniers, die door het onverschillig bewind als overbodig schenen beschouwd te worden, leerde toen vooral de priesters en hunne zorgzame belangstelling kennen. De soldaat, door het gouvernement aan zijn ellendig lot overgelaten, vond in mannen als de abbé Planchat, en zoo vele anderen, die voor de arme strijders als vaders en broeders zorgden, de trouwe gidsen naar het beter vaderland, hen terughoudende van de paden, waar de verleiding rondsluipt en waar erger dan lijfsgevaar dreigt.
Groote ijver werd door den abbé Planchat voor de geestelijke belangen der uit de departementen gekomen militairen aangewend. Sommige regimenten van de parijsche bezetting, welke uit Bretagne kwamen, vonden hunne legering in houten barakken op de boulevards. Zij konden daarin slechts den nacht doorbrengen en de soldaten slenterden dus gedurendehun vrijen tijd in de straten en kroegen rond. Het verlangen om aan die anders zoo brave jongelieden een toevluchtsoord in het gesticht St. Anna te verschaffen, deed den ijver en den moed van den abbé ontvlammen. Hij verzocht en verkreeg de goedkeuring zijner overheden alsmede der officieren en stelde toen huis, tuin, oefeningsplaats en kapel ter beschikking van de talrijke regimenten, die gedurende de belegering in de barakken van Charonne en de Bastille elkander afwisselden.
De samenkomsten begonnen op den 28en September. Den 18en October hadden bereids 4000 arme mobielen in het gesticht St. Anna een toevluchtsoord tegen verleidingen van allerlei aard gevonden, terwijl zij als ijverige Katholieken hun troost bij den vromen priester zochten en vonden. Meer dan 3000 biechten en 2600 H. Communiën hadden er in het gesticht St. Anna tijdens het beleg plaats, de militaire H. Missen niet in aanmerking genomen, welke de abbé Planchat in de parochie-kerk van Charonne deed opdragen. De geestelijkheid der genoemde parochie stond den abbé dan ook trouw ter zijde. Men stelle zich de verbazing van de bewoners dier wijk voor, als zij des Zondags in ongelijke massa's, telkens 600 à 800 vreemde soldaten, Bretagners, met hunne officieren aan het hoofd, naar de kerk zagen marcheeren.
Den 19en October bevonden zich 350 mobielen in de kapel, waar de door den abbé ter medewerking uitgenoodigde geestelijken 100 biechten hoorden.
Den 28en October verschenen 700 mobielen uit het departement Aube in de kapel, den 25en dier maand 800, behalve den staf, bij de zielemis, voor den graaf Dampierre opgedragen. Deze trouwe komst der militairen hield eerst op toen die regimenten in een ander gedeelte der stad gelegerd waren en na den grooten uitval der troepen, welke op den 30en October plaats greep.
Behalve tot toevluchtsoord voor de militairen, diende het gesticht ook tot onderkomen voor zwervers, en andere noodlijdenden. Vroolijke spelen en lectuur waren niet buitengesloten en ieder soldaat ontving een tot dat doel uitgegeven boek ‘Manuel du soldat’ waarvan 4000 exemplaren werden rondgedeeld.
De ijver der soldaten in het beoefenen hunner kerkelijke plichten, hun treffende godsdienstzin, was als een aanhoudend verwijt aan de clubmannen, die er slechts op uit waren om de religieusen uit de scholen en hospitalen te verjagen en hunne geweren tegen weerlooze priesters en rustige burgers, in plaats van tegen den vijand te gebruiken.
Niet ver van de kapel, waar de soldaten zoo dikwijls heentrokken, bevond zich de vergaderplaats van een socialistische club.
Op het hoogfeest van Allerheiligen, terwijl het gesticht met jonge lieden, hunne ouders en met militairen als overvuld was, stormde eensklaps de portier verschrikt naar binnen met de tijding: ‘Men komt mij daar juist aanzeggen, dat de club van den boulevard Charonne bevolen heeft, dit huis te sluiten; er staan twee honderd gewapenden met hun kapitein!’
De priester beval zich Gode aan en trad het gevaar te gemoet.
‘Wat verlangt gij, kapitein?’
‘Ik wil weten, waarom de mobielen hierheen trekken.’
‘Kapitein, kunt gij het kwalijk nemen, wanneer uwe manschappen, als gij hun een order geeft, die uitvoeren? Nu, ik heb de officieren der verschillende mobiele bataljons gesproken en zij hebben hun komst te dezer plaatse goedgekeurd. Gij hebt toch wel van den dapperen kommandant Dampierre gehoord? Gaarne zoudt gij, even als hij, op het veld van eer vallen. Nu is de opvolger van dien held den vorigen Dinsdag naar hier gekomen en heeft achthonderd zijner manschappen meêgebracht, om een zielmis voor den graaf Dampierre bij te wonen. Hij heeft dit huis, de speelzalen, de oefenplaats en het overige gezien en gezegd: ‘Ik ben blij, dat mijn mannen hierheen komen.’
‘Overdag kan er dat door, als gij 't goedvindt. Maar wat voeren zij toch in uwe kapel uit om zes uur 's avonds?’
‘Zij komen om te bidden, te zingen, een toespraak te hooren, in plaats van op slechte plaatsen om te dwalen. Hunne chefs zijn daarover gesticht. Daarbij, ook manschappen van de nationale garde wonen onze vergadering bij; zij zullen u, wat wij u zeggen, bevestigen.’
‘Uwe toespraken mogen aan de chefs der mobielen bevallen, ons bevallen zij echter niet, want in uwe huizen vindt men overal het opschrift: Koning, godsdienst, vaderland!’
‘Wij hebben den 4en September vóór al het andere, gezongen: ‘Heer zegen de republiek!’
‘Dat hebt gij met den mond, maar niet met hart gezongen; vroeger zongt gij wel: ‘Heer! zegen den keizer!’
‘Even als gij, in het Te Deum op den 15en Augustus.’
Een der mannen uit de bende, een nationale garde viel den kapitein in de rede met: ‘Een kogel voor dien paap!’
‘Hebt gij dan niemand in uwe ambulances noodig, als gij gewond ligt?’
‘De seminaristen zijn reeds allen op de vlucht, wij zullen ze wel verder wegjagen. Hebben wij geen vrouwen genoeg om ons te verplegen?’
‘Zwijg,’ beval de kapitein ‘en gij, abbé Planchat, weet dat wij noch generaal Trochu, noch de chefs zijner mobielen erkennen.’
‘Wie is dan de regeering?’
‘Wij,’ riep een smoordronken nationale garde die zich nauwelijks op de beenen kon houden.
‘Uw regeering is zeer waggelend, ik neem daarvan geen lastgeving aan.’
Bij deze woorden sloot Planchat met vastheid de deur voor den neus des kapiteins, die toch eensklaps van zijn stuk scheen geraakt, en met uitzondering van een dozijn geweerdragers door zijn andere manschappen reeds in den steek was gelaten. Later in den dag vernam Planchat, dat die kapitein een ongeregeld leven leidde en den volgenden dag een burgerlijk huwelijk zou aangaan; ook had Planchat twee jaren geleden