Het vuur.
Het vuur in zijn wezen, in zijne eigenaardige verschijnselen en in zijn algemeenen oorsprong te beschouwen, ziedaar eene drievoudige taak, welke wij op ons namen en wier slotsom wij onzen lezers wenschten mede te deelen. Zoo vragen wij ten eerste: wat is het wezen van het vuur? Zonder nu bepaald te beweren dat wij deze vraag op eene alleszins afdoende, of boven alle bedenking verheven wijze zullen beantwoorden, meenen wij toch met het nieuwe systeem der ethertrillingen, eene hypothese bloot te leggen, welke niet alleen alle mogelijke waarschijnlijkheid voor zich heeft; maar ook volkomen overeenstemt met elke bekende waarneming, terzelfder tijd dat zij in hare gevolgtrekkingen, op de schitterendste wijze door de ondervinding gestaafd wordt.
In deze hypothese nu stelt men als feit voorop, dat tusschen alle weegbare lichamen, in de ruimte verspreid, en tusschen al hunne deeltjes in, zich een ondeelbare vloeistof bevindt, ether genaamd, welke in beweeglijkheid en veerkracht de lucht verre overtreft, schijnbaar geene zwaarte heeft en door hare fijnheid niet is waar te nemen.
Volgens die vooronderstelling kunnen wij wederzijdsche punten van vergelijking vinden in een brandend lichaam en een geluidgevende klok. Beider moleculen of deeltjes komen in trilling door eene van buiten werkende kracht. Even als nu de geluidgevende klok door de trillende beweging harer moleculen in de lucht, waarvan zij omgeven is, snelle golvingen te weeg brengt, welke zich voortplanten, en het zintuig van ons gehoor aandoen; zoo ook brengt het brandend lichaam in den ether veel snellere trillingen te weeg, welke zich op hare beurt voortplanten tot de zintuigen van het gezicht en van ons gevoel. Gelijk dus het geluid, dat ons treft, zijn oorzaak vindt in het breken der luchtgolvingen tegen het orgaan van ons gehoor, zoo ook hebben de warmte, welke wij gevoelen, en het licht, dat wij zien, hun oorzaak in de ethergolvingen tegen de organen van ons gevoel en van ons gezicht.
Vuur en geluid zijn dus objectief (d.i. op zich zelven of uit hun aard) niet anders als moleculaire bewegingen, welke door een lichaam, dat men brandend of geluidgevend noemt, veroorzaakt worden, en op hare beurt golvingen in de ethervloeistof, of in een tusschen gelegen gelijkvormig lichaam, tot ons overbrengen.
Derhalve zijn licht, warmte en geluid geene zelfstandigheden, maar slechts wijzigingen eener zelfstandigheid. Een brandend en geluidgevend lichaam zijn slechts middelpunten van trilling.
Beschouwt men deze theorie op zich zelve, dan wordt het reeds zeer waarschijnlijk, dat zij om hare eenvoudigheid, den natuurkundige eene met de rede overeenkomstige verklaring zal geven, voor de talrijke verschijnselen, welke de werking van het vuur te weeg brengt. 't Is hier de plaats niet dit door een al te omvangrijk onderzoek te bevestigen, nogfans zullen wij aantoonen, hoe de ondervinding voor ons is om de voornaamste gevolgtrekkingen dezer theorie te staven.
Zoo wij dus aannemen dat het vuur slechts eene beweging is, dan mogen wij met reden besluiten, dat het aan beweging zijn ontstaan te danken heeft en zelf ook in staat is beweging voort te brengen. Dit nu juist is het, wat de eenvoudigste feiten ons zoo duidelijk aantoonen.
Wij kennen tweeërlei soort van beweging: beweging der massa's, beweging der moleculen. Beide bewegingen verschillen van elkander, zonder onderling in strijd te zijn. Beide kunnen dan ook gelijktijdig in één en hetzelfde lichaam zijn, zonder dat zij zich in één en dezelfde beweging oplossen ofwel elkander vernietigen.
Er is b.v. beweging der massa in een klok, wanneer zij schommelt en moleculaire beweging, wanneer de klepel er tegen aan slaat; dan toch komen hare gezamenlijke metaaldeelen in trilling. Proefondervindelijk nu weten wij, dat elke beweging, wordt zij door een lichaam gestuit, er warmte in voortbrengt. Doe een krachtigen slag op een aambeeld, en er is een moleculaire beweging in, die zich aan lucht en ether mededeelt. Het oor hoort den klank, en de hand, op het aambeeld gelegd, gevoelt warmte. Waarom dit? Omdat de moleculaire beweging van het aambeeld, door zijne natuurlijke traagheid gestuit, er warmte in veroorzaakt.
Een locomotief is in snelle vaart; om haar tegen te houden, worden de raderen met kracht door stalen veêren gedrukt, en plotseling flikkeren er talrijke vonken. Waarom? Eene krachtige wrijving stuit op eens de beweging der massa. Wanneer de meteoorsteenen, welke zich met de verbazende snelheid van 50 kilometers in ééne seconde voortbewegen, de atmospheer onzer aarde doorklieven, dan brengt de weêrstand alleen der lucht, welke deze snelheid matigt, hen tot een hoog gloeienden toestand, en zij veroorzaken het zoo veelvuldig verschijnsel der vallende sterren. Om dezelfde reden gloeit ook een kogel, met de ons bekende kracht uit een zwaar kanon geworpen, wanneer hij in zijn vaart op de blindeering van een oorlogschip stuit.
De H. Apostel Petrus verkondigt ons dat op den dag des Heeren alle elementen door het vuur vernietigd, of ten minste van gedaante zullen veranderd worden. Zal het daarom noodig zijn dat het vuur van den hemel nederdaalt, om geheel de aarde in een vuurbol om te keeren? Neen; laat de beweging der aarde en der hemellichamen slechts één oogenblik gestuit worden, en alle elementen zullen versmelten en tot damp overgaan