De tehuiskomst van den duitschen landweerman.
Onze gravuren op bladz. 412 en 413 stellen ons een huisgezin voor waarvan de moeder, door kommer en angst verteerd, aan eene kwijnende ziekte bezweek, lang voor den terugkeer van den vader die bij de landweer in het veld was. Die smartelijke tijding heeft de ongelukkige vader vernomen, toen hij nog onder de wapens was; zijne droefheid was onbeschrijfelijk, maar het woelige soldatenleven heeft haar langzamerhand een weinig gelenigd en hem al zijne liefde doen overbrengen op zijn eenig kind, het beeld zijner ontslapen vrouw, en op zijne bejaarde moeder. Met mannenmoed verloochent hij zijne eigen smart, die bij het eerste wederzien dreigt boven te komen, en streelt en liefkoost hij eerst zijn kind, dat hem nu dubbel lief is, en spoedt zich dan tot zijne moeder aan wier borst hij de genezing zijner hartwond hoopt te vinden.