Petrus gevangen en wonderdadig verlost.
Herodes Agrippa, koning van alle gewesten in Palestina, die hij door de gunst van een heidensch keizer achtereenvolgend had verkregen, zocht de genegenheid van het joodsche volk, van de vijanden des Christendoms, vooral hierdoor te gewinnen, dat hij zooveel in zijn vermogen was de Kerk vervolgde.
Met dat oogmerk liet hij Petrus, het hoofd der Kerk, gevangen nenemen en in den kerker werpen. Achter het masker van godsdienst gaf de snoode huichelaar bevel, den Apostel door vier wachten, elk van vier soldaten, streng te bewaken tot dat het Paaschfeest voorbij zou zijn; alsdan zou hij hem in 't openbaar doen veroordeelen en ter dood brengen.
Terwijl nu Petrus gevangen zat, werd door de Kerk een aanhoudend gebed tot God voor hem gedaan.
In den nacht, die de openlijke rechtspleging voorafging, sliep Petrus gerust en vol vertrouwen in het midden der krijgsknechten; twee van dezen hielden de ketenen, waaraan hij geboeid lag, de overigen bewaarden de deur van de gevangenis.
En ziet! eensklaps wordt de kerker door een hemelsch licht bestraald; een Engel des Heeren staat daar; hij stoot Petrus aan, wekt hem op en zegt: ‘sta haastig op!’ En oogenblikkelijk vallen hem de boeien van de handen. Vervolgens beveelt hij hem, zich te kleeden en hem te volgen.
Petrus, niet wetend of 't geen er geschiedde waarheid of een geestvervoering was, volgde werktuigelijk zijnen geleider. Zij gingen midden door de eerste en tweede wacht, en kwamen aan een ijzeren poort, die stadwaarts voerde; deze poort opende zich van zelve voor hen. Zij traden er uit, gingen eene straat ver - en plotseling is de Engel aan zijne zijde verdwenen.
Nu komt Petrus tot zich zelven; en van zijne wonderdadige verlossing verzekerd, roept hij vol dankbaarheid uit: ‘nu weet ik in waarheid, dat de Heer zijnen Engel gezonden en mij uit de macht van Herodes gered heeft!’
Zijnen weg voortzettend kwam hij aan het huis van Maria, de moeder van Marcus, waar vele geloovigen vergaderd waren, en voor 't behoud van Petrus baden. Hij klopte aan de deur van het voorportaal, en eene dienstmaagd kwam voor, om te hooren wie daar was. Zoodra zij de stem van Petrus herkende, maakte zij van blijdschap de deur niet open, maar liep ijlings naar binnen, en meldde dat Petrus voor de deur stond. De vergaderde Christenen konden zulk een onverwachte redding niet gelooven, en zeiden tot haar: ‘gij bedriegt u!’ De dienstmaagd echterhield staande dat het zoo was. ‘Dan is het zijn Engel!’ hernamen zij.
Wijl Petrus intusschen niet ophield met kloppen, deden zij open, zagen hem zelven, en juichten van verbaasdheid en dankbaarheid. Doch Petrus wenkte hun met de hand, dat zij zwijgen zouden, en verhaalde toen, op welk een wonderbare wijze de Heer hem uit den kerker had verlost.
Deze lotgevallen van Petrus, ons door de H. Schrift met edele eenvoudigheid en natuurlijke bevalligheid verhaald, en door het kunstig penseel van Raphaël voor een deel aanschouwelijk gemaakt, zijn voorzeker wel geschikt om het hart van den Katholiek te roeren en te bemoedigen, wanneer hij die in verband brengt met de lotgevallen van Petrus' waardigen op- en navolger, Pius IX.
Mogen den Gevangene in het Vaticaan spoedig de kluisters van de handen vallen, door eene rechtelooze overweldiging en schijnheilige staatkunde hem aangesmeed: deze uitkomst is het, waarvoor de H. Kerk voortdurend hare vurigste gebeden ten hemel verheft.
B.v.M.