Een gevaarlijk reisgezel.
In de dagen van weleer toen het vervoer nog per postwagen geschiedde, zat een uiterst dikke heer naast een officier, waardoor deze, daar de wagen het vereischte getal passagiers geladen had, zeer in het nauw kwam. Dit verveelde den officier en hij begon te hoesten en met handen en voeten te trekken, zoodat hij zijn buurman telkens hinderde. Deze vroeg wat hem scheelde. ‘O het kan nog geen kwaad, het is nog zoo erg niet,’ antwoordde de officier. - ‘Maar waaraan lijdt ge dan.’ - ‘Dat zal ik u zeggen: ik heb soms hevige aanvallen van razernij, doch zeg er niets van aan de overige heeren en dames, ik zal, als het noodig wordt, wel bij tijds waarschuwen.’ De dikke heer bezon zich een oogenblik, liet daarop den conducteur stilhouden en steeg, onder voorwendsel, dat hij om het prachtige weêr liever wandelde, uit het rijtuig. Hierop plaatste zich de officier op zijn gemak en deelde aan de overige reizigers de list mede, waarover deze niet weinig vroolijk waren.