De Belgische Illustratie. Jaargang 3

[p. 304]

Allerlei.

De kreeftenvisscher, naar een schilderij van E. Böker.

Onze gravure op deze bladzijde, genomen naar een schilderstuk van Böker geeft een jeugdigen kreeftenvisscher te zien, nu hij na volbrachten arbeid zelf een voorproef neemt van het lekkere beetje, hetwelk op de tafel van den rijke zoo gezocht is. De schilder, die den jongen voorstelt met den gloed der vreugde op het gezicht, terwijl hij den kreeft in de eene hand geklemd houdt, en met de andere het scherp zijner scharen tart, is naar ons inzien volmaakt geslaagd in zijne voorstelling.

De kreeftenvangst vroeger zoo winstgevend en gemakkelijk, heeft sedert lang veel van hare aantrekkelijkheid verloren. De kreeften toenmaals, vooral in de rivieren van Duitschland, zoo talrijk en zoo groot van stuk, zijn onder beide opzichten veel verminderd. Hun gering aantal heeft wel de prijzen doen stijgen, maar vroeger - toen men, naar het zeggen van oude visschers, rivier-kreeften ving ter zwaarte van een half pond - was deze tak der visscherij veel bloeiender.

Men vindt de gewone of rivier-kreeften in alle zoete waters van Europa en Klein-Azië. Des daags houdt zich de kreeft meestal op in kleine holen van den oever der rivieren; alleen des nachts zoekt hij zijn voedsel, hetwelk vooral bestaat in wormen en andere insecten en uit allerhande afval. Men kan de kreeften gemakkelijk in het net lokken door sterkriekende, reeds aan bederf onderhevige zelfstandigheden, vooral door afval uit slagerswinkels enz. In sommige plaatsen legt men zich op het mesten van kreeften toe, waarbij men dan vooral bovengenoemde zelfstandigheden aanwendt.

DE KLEINE KREEFTENVISSCHER, NAAR E. BÖKER.

De bewoners eener oester.

Microscopische waarnemingen hebben bewezen, dat de schulp eener oester eene ontelbare menigte kleine diertjes bevat, tegenover welke de oester zelve een colossus is. Het vocht, dat tusschen de oesterschulpen zit, bevat eene menigte dierkiemen, allen bedekt met doorschijnende schulpen en gemakkelijk zwemmende. Honderd en twintig dezer kiemen, op ééne lijn geplaatst, zouden nog niet de uitgestrektheid van één centimeter beslaan. Het vocht bevat bovendien nog eene groote verscheidenheid in soorten van diertjes, oneindig veel kleiner, en welke een phosphorisch licht afgeven. Hiermede noemden wij echter nog niet al de bewoners van dat verblijf. Men telt er nog drie soorten van zeer verschillende wormen, oesterwormen geheeten, welke ongeveer een halven duim lang zijn en in het donker stralen als glimwormen. De verklaarde vijanden der oester zijn de zee-ster, de alikruiken en de mosselen. De eerste vooral is belust op de oester; zij dringt zich tusschen hare schulpen, als deze half open staan en zuigt zoo het dier naar binnen. Men heeft opgemerkt, dat de oesters van ligging veranderen bij ebbe en vloed der zee; eerst liggen zij op het bolronde gedeelte hunner schulpen en later op de andere zijde.