De gewonden in België.
DE GEWONDEN IN BELGIË.
Met welke ontzagwekkende vlammen het verwoestende krijgsvuur zich ook in dezen oorlog verhief, toch schitterde allerwege het vuur der christelijke en medelijdende menschenliefde in bekoorlijken en helderen glans. De godsdienst der liefde bezielde tallooze soldaten van Christus met een onverschrokkenheid en zelfopoffering tot het verrichten van de werken der menschlievendheid en des vredes, welke zelfs de vijanden der Kerk met verbazing vervulden, en de geldelijke bijdragen met veelvuldige andere blijken van deelnemende belangstelling in het lot van de slacht offers des oorlogs handhaafden den welverdienden roem van liefdadigheid, waarop ons vaderland zoo terecht mag groot gaan. In België toch schitterde deze edele menschenliefde in al hare belangeloosheid, algemeenheid en verhevenheid, en dit wel met des te helderder glans, naarmate ous land door zijne ligging meer van nabij in de sombere tooneelen des oorlogs moest deelen. De gewonden en krijgsgevangenen genoten hier zulk een liefderijke verpleging, dat de ouders der soldaten, bijv. voor de gevechten van Mezières en Rocroi, hunne kinderen eenparig den raad gaven, ‘mijn zoon, indien het lot onze wapenen vijandig is, vlucht naar België, gij kunt nergens menschlievender behandeld worden.’ En inderdaad, wij vermelden het met trots en vreugde, niet zelden gebeurde 't, dat arme huismoeders aan de ongelukkige vreemdelingen het brood hunner kinderen brachten; arme werklieden scheurden zich 't lijnwaad van 't lijf, om de wonden der fransche en duitsche soldaten te verbinden; kinderen offerden hun spaarpenning om 't lot der hulpelooze krijgers te lenigen; mannen en vrouwen aan weelde en overvloed gewoon, ondernamen grootmoedig de werken van ontbering en zelfopoffering der zusters van liefde, kortom ons België toonde weder het christelijke, katholieke België te wezen, door die werken te beoefenen, waaraan men de zonen van 't Christendom kan kennen.
Een hoofdofficier, welke den Krim-oorlog heeft meêgemaakt, zegt van het lijden der fransche en duitsche gewonden, welke bij de gevechten aan de Loire gekwetst zijn, zich niets vreeselijkers te kunnen voorstellen.
Vele soldaten, Pruisen en Franschen, moesten achtergelaten worden, omdat zij niet langer konden gaan; de beide legers hadden geen tijd achterwaarts te zien, en het schrikkelijke gevolg hiervan was, dat de gewonden achterbleven op het veld, zonder dat eene verplegende hand zich naar hen uitstrekte.
Eenigen werden dit of dat huis binnen gedragen, en dan ging het weêr voorwaarts. De ongelukkigen, welke dus verpleegd zijn, werden in onbewoonde, meestal zeer beschadigde huizen opgehoopt, en in zeer vele gevallen lagen zij daar zonder hulp, zonder voedsel, bijna ongedekt. Erckmann en Chatrian verhalen in een hunner beschrijvingen, dat een ambulancetrein midden in een winternacht werd achtergelaten door de verstijfde koetsiers en geleiders, en hoe men den volgenden dag de eene kar voor, de andere na, gevuld met bevrozen lijken, vond.
Doch hetgeen de militaire correspondent verhaalt is nog afschuwelijker, omdat het lijden, dat hij aanschouwde, zooveel te langer duurde. Te Beaugency trad hij een kostschool voor meisjes binnen. Iedere kamer van den kelder tot den zolder was gevuld met stervende mannen en dooden; zij lagen daar zoo opgehoopt dat het onmogelijk was zich tusschen hen te bewegen. Het was Zaterdag en velen hunner lagen daar in dat huis sinds Woensdag, eenigen hunner sinds Dinsdag. Al dien tijd hadden zij geen droppel water, geen kruimel voedsel over de lippen gehad, en geene heelende hand, zacht of ruw, was naar hen uitgestrekt. De eenige welke eene behulpzame hand aantrof, was een zwaar gewond officier, welken een sergeant, wiens beenen gebroken waren, zijn eigen frak over het lichaam geworpen had.
Al de ruiten waren stuk, en gedurende meerdere dagen en nachten van verschrikkelijke koude hadden zij op den naakten vloer gelegen met onverbonden wonden. Den doodsangst veroorzaakt door hunne wonden, de koude, den honger en den dorst hadden de hulpelooze lijders gedurende vier dagen moeten doorstaan.
Bij een gesneuveld fransch officier vond men een brief zijner echtgenoote, welke hem geluk wenschte op zijn verjaardag en onder de teederste betuigingen van liefde de hoop uitdrukte van een spoedig wederzien. De brief was nog kortelings ontvangen en het bleek uit den inhoud, dat de ongelukkige op zijn geboortedag was gevallen.