waarschijnlijk een kunststuk van komischen aard, want alle aanwezige Eskimo's begonnen luidkeels te lachen. De steken werden ras maar diep gedaan en veroorzaakten niet geringe pijn; toen zij mij ongeveer 40 malen geprikt had, brak hare naald, en ik gaf haar door gebaren te kennen, dat mijne nieuwsgierigheid voldaan was. Nu wreef zij nogmaals mijn arm met olie, om het bloed weg te nemen, hetwelk zich vertoonde. Er volgde spoedig eene ontsteking, welke eerst na eenige dagen volkomen genezen was. De teekening bleef altijd zichtbaar.
‘Om haar te beloonen liet ik haar en hare stamgenooten aan onzen maaltijd deelnemen, welken ik in een der hutten had laten bereiden. Zij deden alle eer aan de spijzen; den wijn versmaadden zij; een glas traan was hun oneindig aangenamer.’
Niet minder merkwaardig zijn de bijzonderheden, welke de kapitein ver haalt omtrent de wijze, waarop de Eskimo's hunne schatting am den dood betalen.
‘Een Eskimo,’ zegt hij, ‘had zich aan den arm gewond; het gebrek aan rust en zindelijkheid en waarschijnlijk de nabijheid van een ader deden de wond dagelijks pijnlijker worden, en de weinige geneesmiddelen, welke de doktoor had overgehouden na de verpleging onzer vele zieken, konden geen lafenis aanbrengen. De Eskimo versmaadde ook weldra de europeesche geneeskunde, en de doktoor moest plaats maken voor eene waarzegster. Een oude tooverkol werd bij den zieke geroepen; zij begon met een dikken band om zijn hoofd te binden; daarop hief zij het hoofd op, maar het te zwaar vindende, verklaarde zij dat de patient sterven moest. Overtuigd van de onfeilbaarheid van het orakel besloot deze door den honger een spoedig einde aan zijn le en te maken; zijne vrouw wees met verontwaardiging een kop bouillon af, welke de doktoor hem aanbood.
‘Ik kan niet verzekeren, ofschoon ik het wel geloof, dat hij volhard zou hebben, want drie dagen later kwam des avonds een hoop vrouwen mijne hut binnen onder den uitroep: ‘hij sterft, hij sterft!’ Ik begaf mij met den doktoor haastig tot hem en was getuige van een tooneel, dat ik slechts zeer onvolmaakt beschrijven kan.
‘De zieke zat op zijn bed van dierenvellen en ondersteunde met de hand zijn arm, waaruit een stroom van bloed vloeide. Niemand bood hem de minste hulp, alle aanwezigen beijverden zich alles wat zich in de hut bevond, naar buiten te werpen, alsof er brand was. De mannen wierpen zich beurtelings op den zieke, onder het slaken van de afgrijselijkste kreten. Het geklaag der vrouwen, de tranen en het geschreeuw der kinderen deden mij hooren en zien vergaan en maakten zulk een indruk op mij, dat ik nog altijd huiver als ik er aan denk.
‘Als een Eskimo in zoodanigen toestand is, dat aan zijne genezing wordt gewanhoopt, maakt men reeds de toebereidselen tot zijne begrafenis. Daarom kwam de vrouw van den stervende hem gedurig vragen: ‘hoort gij, verstaat gij mij?’ Daar hij bevestigend antwoordde, drong zij bij hem aan om te vernemen of hij liever in den sneeuw wilde begraven worden dan in de zee, en voegde er bij, dat, daar het ijs began te breken, men er met geen slede op kon komen. ‘Dan zal men mij in een boot vervoeren,’ antwoordde hij met zwakke stem.
‘Het was zichtbaar dat de tijd aan de vrouw lang begon te vallen. Ofschoon de zieke zijne tegenwoordigheid van geest behield en alles begreep wat rondom hem plaats had, ja zelfs den zin van elk woord verstond, dat gesproken werd, begon zijne vrouw niet minder de toebereidse'en en gebood een meisje de huid van den muur af te nemen, waarin het lijk haars mans moest gewikkeld worden. Dit bevel werd met eene verschrikkelijke koelbloedigheid uitgevoerd zoowel als gegeven. Met niet minder kalmte volgde de zieke de handelingen der aanwezigen; in overwegingen verdiept of door bloedverlies uitgeput, deed hij geen enkel teeken van vrees of angst en liet zich zijne beste kleederen aantrekken, zonder er zich tegen te verzetten.
‘Reeds had men het vel op den grond uitgespreid met het zichtbare doel hem er levend in te wikkelen; reeds had men het luik geopend, waardoor volgens het gebruik, het lijk naar buiten moest gebracht worden, toen de lijder, de spraak terugkrijgende, verzocht dat men nog eenig geduld zou hebben, daar hij zich aanmerkelijk beter gevoelde. Hij riep den doktoor, betuigde hem zijn dank voor de zorgen die hij aan hem had besteed, liet zijne wond verbinden en toonde na eenige oogenblikken zooveel beterschap, dat zijne familie de toebereidselen weder kon wegnemen.
‘Eenige dagen later was hij volkomen buitengevaar. Het was de schuld zijner familie niet dat hij niet levend begraven was geworden.’