Het Sacrament van Mirakel te Hoogstraten.
Er is eene overlevering, welke echter op geen gekende bewijsgronden steunt, die zegt dat in de kapel van het kasteel te Boxtel, een dorp in de Meierij van ‘s-Hertogenbosch, het wonderwerk geschiedde met het H. Bloed, dat gekend is onder den naam van het Sacrament van Mirakel van Hoogstraten. Het is ons plan niet om deze overlevering te bevestigen wat aangaat de plaats waar het mirakel gebeurde; alleenlijk willen wij een enkel woord zeggen over het wonder zelf.
Een priester, met name Eligius van Acker, beneficiant der collegiale kerk te Esch bij Boxtel, droeg in het jaar 1380, onder het pontificaat van Urbanus VI, aan het altaar van den H. Geest de heilige offerande op. Hij had het ongeluk na de consecratie tegen den kelk te stooten, - anderen zeggen dat hij een oogenblik aan de wezenlijke tegenwoordigheid van Christus in het Sacrament twijfelde - zoodat deze omviel en het H. Bloed over het altaar stroomde. Daar hij witten wijn geconsacreerd had vermeerderde het niet weinig zijne ontsteltenis toen hij zag dat het corporale, waarop de kelk gestaan had, en eveneens de altaardwaal rood gekleurd was. Terstond begreep hij wat het beteekende: door een wonderwerk wilde de Almachtige hem overtuigen van de waarheid dat Christus' Bloed waarlijk onder de gedaante van wijn tegenwoordig was.
Verschrikt en bevreesd dat men zijne daad - hetzij deze dan uit onvoorzichtigheid of uit twijfel was voortgesproten - zou bemerken, wist de priester de altaardoeken, welke met het H. Bloed geverfd waren te verbergen. Hij wilde beproeven om er het H. Bloed uit te wasschen en deed daartoe alles wat in zijne macht was: hij wiesch de doeken met zeepwater, wrong ze uit, legde ze te bleeken, in één woord, hij deed alles wat hij kon, maar te vergeefs. De kleur van het Bloed liet zich niet wegnemen en is nog zichtbaar heden ten dage.
Langen tijd behield de priester de bewijsstukken van het wonder, het corporale en de altaardwaal, verborgen, maar openbaarde alles op zijn sterfbed aan een priester opdat deze zoude bekend maken wat gebeurd was en de eerbiedwaardige relieken zou bewaren tot getuigen van het wonderwerk.
De deugdelijkheid en echtheid van dit mirakel werd bevestigd door apostolische brieven, welke de Kardinaal Pileus in naam van Urbanus VI richtte aan Willem van Meerheim, heer van Boxtel, waarbij de toestemming werd gegeven om die heilige voorwerpen, jaarlijks één dag, aan de vereering der geloovigen voor te stellen.
De relieken bleven in de kerk van Boxtel bewaard tot den tijd der hervorming en beeldstormerij in Nederland, toen zij naar het klein Begijnhof te ‘s-Hertogenbosch en later naar de abdij van Sint Michiel te Antwerpen werden overgebracht. Bij vergunning van den graaf van Bassigny, heer van Boxtel, en der geestelijke overheid werd met het kapittel, den schout en schepenen van Hoogstraten eene onderhandeling aangeknoopt, waarvan de uitslag was dat aan de kerk van Hoogstraten het H. Bloed zou worden afgestaan.
Zoo werd dan in het jaar 1652 op den 2en Pinksterdag het Sacrament in zegepraal van Antwerpen naar Hoogstraten overgebracht; de acte, daarop betrekking hebbende, werd vernieuwd door vrouwe Maria-Magdalena van Hoorn, kanonikesse van Sint Waudru te Bergen in Henegouwen, die daartoe van haren broeder, prins Eugenius Maximiliaan, de noodige volmacht had verkregen.
In het jaar 1852 werd met veel plechtigheid het tweede eeuwfeest van deze overbrenging te Hoogstraten gevierd.
De geschiedenis van het kasteel van Boxtel, de hoofdplaats van eene aloude baronnie, welke negen heerlijkheden bevatte, begint reeds op ouden datum. Men sprak al in het jaar 1173 van zijne heeren, wier naam genoemd wordt in oude oirkonden van de kerk van Postele. Zekere Willem, heer van Boxtel, ontving volgens den schrijver der Tropheés du Duché de Brabant, derde boek, bladz. 113 het huis van Stapelen (het eigenlijke kasteel van Boxtel) en de daarmeê verbonden heerlijkheid van Eelde uit de hand van Jan I hertog van Brabant. In het jaar 1420 werd Liempde door hertog Jan IV aan de heeren van Boxtel geschonken en bleef sinds dien tijd daarmeê verbonden.
Uit de familien van Boxtel en Cuyk ging de baronnie over in het geslacht van Meerheim door het huwelijk van Dirk van Meerheim met Elisabeth van Boxtel. Hun huwelijk bleef evenwel kinderloos en na den dood van haren gemaal huwde de baronnes in derde huwelijk met Hendrik van Ranst, heer van Kessel, zoodat de baronnie aan dit geslacht kwam. Evenwel was zij reeds in het laatste der 15e eeuw weêr in andere handen, door het huwelijk van baronnesse Adriana van Ranst met Jan van Hoorn of Horne in 1491, en zoo werd de baronnie van Boxtel gevoegd bij de tallooze bezittingen van het beroemde huis van Hoorn, waaraan het bleef behooren tot het midden der 18e eeuw.
Op dien tijd ging de heerlijkheid over aan het geslacht van Salm-Kyrbourg door het huwelijk van baronnesse Maria Theresia Josepha met prins Philippus Josephus. Overladen met schulden en hypotheken werd zij in 1819 bij gerechtelijk vonnis verkocht aan baron de Grancy de Haanwijk, die haar in 1834 wederom overdroeg aan den heer Bogaerts te Tilburg. In het jaar 1857 werd het kasteel en de heerlijkheid van Boxtel gekocht door den tegenwoordigen eigenaar, den heer Mahie van Boxtel en Liempde, die de gebouwen heeft doen verfraaien en vernieuwen.