Van het oorlogsveld.
Schetsen van het slagveld te Sédan.
Met bloedroode letters zal de 1e September 1870 in de geschiedrollen blijven aangeteekend. Het slagveld van Sédan leverde dien dag een schouwspel, waarover zich de eeuw der Vandalen zou geschaamd hebben.
Drie dagen achtereen had reeds overal in den omtrek de engel der vernietiging rondgewaard; nacht en dag was de verwoesting en menschenslachting voortgezet en steeds verdubbelden het gebulder der kanonnen en het verschrikkelijk knetteren der mitrailleusen in hevigheid.
Welk een schouwspel! Van alle kanten eene zee van vuur. Vier à vijf weleer bloeiende dorpen en gehuchten staan tegelijk in lichte laaie vlam. Nog staan eenige huizen in Bazeilles ongedeerd. Pruisische colonnen stormen door het dorp om zich naar het belegerde Sédan te begeven. Uit een paar woningen worden schoten op hen gelost.
‘Laat ons die krotten in brand steken!’ luidt de kreet der Pruisen. En een oogenblik later stijgen van alle kanten de vlammen ten hemel.
Uit de half in de asch gelegde huizen wordt op nieuw gevuurd; de Pruisen dringen in de brandende woningen en met tijgerwoede voltooien baionetten en zwaarden tusschen de verwoestende vlammen de wanhopige worsteling en menschenslachting.
De weg van Carignan naar Sédan biedt het hartverscheurendst tooneel. De bommen, de kanonstukken, de hoeven der paarden hebben alles vernield, wat nog kort geleden den rijkdom van zoo menig bemiddeld landbouwer uitmaakte.
Op den grond liggen verscheurde ransels uit welke cardoesen rollen, rijst, brieven, uniformen in flarden gescheurd, gebogen en gebroken wapens, epauletten, kepi's met slijk en bloed besmeurd.
Overal de dood in zijne vreeselijkste en afschuwelijkste gestalte. Hier een officier, wien de borst met een kogel is doorboord en die de stramme hand wanhopig om 't hoofd heeft geklemd; op zijne door de stuiptrekkingen des doods misvormde lippen schijnt nog het woord te zweven, ‘hoe smartelijk is het hier te moeten sterven.’ Het hoofd van een anderen is afgeschoten en op den kraag van zijn uniform hangen afzichtelijke stukken vleesch.
Ginds weder een Turco, wiens schedel verbrijzeld is; op zijnen arm ligt alles wat er van zijn gelaat is over gebleven. Verder ligt een moeder en haar kind, wellicht hoopten zij de verwoesting van hun dorp op het slagveld te ontvluchten; de onschuldige glimlach op het gelaat van het lijkje schijnt te vragen of het menschen zijn, die al deze gruwelen verrichtten.....
Niet verre van Carignan is een heuvelachtige zijweg door bosschen omringd. 't Is daar dat een fransch regement door de Pruisen werd teruggeslagen en schier geheel werd verpletterd. De gansche binnenkant, welke van den weg naar een bergkloof voert, schijnt met de vingernagels doorvroet te zijn. De grond is afgebrokkeld door de lichamen, die vielen en de handen, welke zich er aan poogden vast te klampen.
In de gracht naast het heuvelpad liggen vriend en vijand naast elkander uitgestrekt. De hoofden van een Franschman en een Pruis hebben elkander in de laatste stuiptrekkingen aangeraakt en als de ontknooping van hun worstelstrijd bieden zij elkander den doodskus.....