Roovers.
(Slot.)
Wanneer zag men in Frankrijk geduchter rooverbenden dan tijdens het despotisch bewind der fransche revolutie, en hoeveel moeite heeft hel niet gekost de rooverij uit te roeien, nadat het keizerschap de revolutie verdrongen had?
Dat het rooverwezen op groote schaal wordt aangetroffen in de landen, waar de Staat nog in zijne kindsheid en dus niet ingericht is, behoeft slechts herinnerd te worden. Wat zijn de stammen, die sommige streken van Amerika, Afrika en Azië bevolken, anders dan rooverbenden? Zij kennen geen ander genot, geen andere bezigheid dan den roof en meenen den Grooten Geest geen betere hulde te kunnen bewijzen dan door tallooze menschen uit andere stammen ongelukkig te maken, te berooven en te dooden. De overzeesche bezittingen hebben van die stammen veel te lijden, en vooral in de Oost-Indische koloniën, op Borneo, wordt door de rooverbenden meermalen schade aangericht.
Dat er nog andere redenen dan van politieken aard zijn, die het rooverwezen in de hand werken, ligt voor de hand. Vooral mag niet buiten aanmerking blijven de geographische gesteldheid der landen. Een vlak, dicht bebouwd, goed bevolkt land geeft aan de roovers geen gelegenheid zich te nestelen of hun bedrijf uit te oefenen. Niet alleen vinden zij geen geschikte plaatsen om zich in groote getalle te vereenigen, maar daarenboven stuiten zij op de kracht der bevolking, die hun het hoofd weet te bieden. De streek daarentegen, die bezet is met wouden en bosschen, van bergketenen wordt doorsneden, van doorwaadb are rivieren is voorzien, geeft hun eene uitmuntende gelegenheid zich te verzamelen en van uit hunne schuilhoeken den reiziger te overvallen of afgelegen woningen, hofsteden, vlekken en gehuchten uit te plunderen.
Merkwaardig ten dien aanzien en wat de tegenwoordige beweging in Italië zeer duidelijk verklaart, is het gevoelen van Mazzini, dat hij reeds in 1832 met de volgende woorden in zijn werkje: De la, guerre d'insurrection qui convient en Italie neêrschreef: ‘De geographische toestand van Italië, dat door de Alpen van Europa afgezonderd, over zijne geheele lengte door de Apennijnen doorsneden wordt en bij iedere schrede stroomen, vloeden, meren, golven, bosschen, heuvelen en moerassen oplevert, is uiterst gunstig voor bandieten-oorlogen.’ Iedereen zal zulks met Mazzini erkennen. Gemakkelijk toch kunnen de bandieten zich vormen in bergen en bosschen, waarin geen paardenvolk kan doordringen en voetvolk slechts in kleine troepen. Door hun dagelijksch verblijf in zulke berg- en boschachtige streken leeren de roovers ze volkomen kennen, worden vertrouwd met alle holen, wegen en uitgangen en hebben een groot voordeel op hunne vervolgers. Van uit die schuilhoeken kunnen zij zonder groot gevaar een strooptocht wagen naar bebouwde plaatsen en er de inwoners berooven na ze op het onverwachtst overvallen te hebben. En wijl de beschreven geographische toestand in bijna geheel Italië dezelfde is, kunnen de rooverbenden er als het ware eenstaat in den staat vormen, te meer omdat zij in de tegenwoordige omstandigheden mogen rekenen op den steun eener politieke partij en van een zeker gedeelte der bevolking.
Alle landen, die in geographischen toestand met Italië overeenkomen, lijden min of meer aan hetzelfde kwaad. Moge de meerdere kracht der regeeringen in Frankrijk, Duitschland, Engeland, Oostenrijk en Rusland het rooverwezen meer kunnen beteugelen, geheel onbekend zijn de roovers er niet, al vormen zij geen benden, zoo sterk en uitgestrekt als in de zuid-europeesche landen worden aangetroffen.
Maar ook de vlakten, namelijk de heuvelachtige en onbewoonde hebben hare roovers. De Bedouïnen in de afrikaansche en syrische woestijnen hebben zelfs een historischen naam verkregen; zij zijn de ontembare meesters der eindelooze zandvlakten.
Er zijn ten allen tijde roovers geweest, en zij zullen er ten allen tijde zijn. De H. Schrift maakt er meermalen melding van, onder ander wanneer zij gewaagt van de begrafenis van den propheet Elizeüs en van de reis van zeker man van Jeruzalem naar Jericho. De profane schrijvers spreken van roovers in alle tijdperken der geschiedenis en beschrijven ons geen enkel volk, zonder van zijn oorsprong als van eene rooverbende te gewagen. Sommige hedendaagsche kritiekers gaan zoover van te beweren dat vele groote feiten uit de oude geschiedenis, door de eeuwen met bewondering herdacht, slechts tot het rooverwezen behoorden. Zoo noemen zij de inneming van Troye, den tocht naar Colchis om het Gulden Vlies en meer andere wonderbare geschiedenissen uit de oudheid, eenvoudig rooftochten of daden, door rooverbenden gepleegd.
Dat de vermomde rooverij vele beoefenaars telt en misschien nog een grooten bloei te gemoet gaat, daarvoor blijven ons de hedendaagsche beginselen, die in sommige staatswetten zijn neêrgeschreven, borg. Menig wetgever is niets beter dan de roovers, die hij wil uitroeien. Of welk verschil is er tusschen den spaanschen minister, die in de 19e eeuw de kerken en godshuizen berooft en den beeldstormer, die het deed in de 16e eeuw. Maar de gequalificeerde rooverij vermindert in vele landen van Europa met den dag. Zij kan zich niet staande houden tusschen het dichte net van spoorwegen en andere gemeenschapsmiddelen, dat over alle landen wordt uitgespreid, bij de oneindige telegraafdraden, die bergen en dalen doorkruisen, bij het sneller brievenvervoer en vooral bij de betere inrichting der policie. Waar de bergen doorboord worden, treft men tegelijk het rooverwezen in het hart, en het vellen der eeuwenoude bosschen ontneemt den roovers hunne verblijfplaatsen.
In dit opzicht heeft dus de verbazende ontwikkeling der wetenschap aan de menschheid groote diensten bewezen; aan haar moet het voor een groot deel worden toegeschreven, dat in verschillende deelen van Europa het rooverwezen in de laatste 50 jaren vervallen en vernietigd is. Maar grootere hulde zou haar nog worden toegebracht, als zij tegelijk dat vermomde, verfijnde en daarom zoo hatelijke rooverwezen had kunnen uitroeien, hetwelk de menschelijke maatschappij uit Scylla heeft gered om het in Charibdis te voeren.