naar den generaal en verzocht hem met zijn gevangene ten zijnent het middagmaal te willen nemen; dit aanbod werd aangenomen en tegen den middag begaf men zich naar de pastorie. Van de weinige vrije oogenblikken, die hem werden gegund, maakte de bisschop gebruik om nog naar Warschau te schrijven en eene schuld van honderd roebels, die hij nog niet had kunnen voldoen, te betalen.
Na den maaltijd werd de generaal verwittigd dat eene brug, welke men aan het uiteinde van het dorp moest overtrekken, in te slechten staat was om per rijtuig den overtocht te wagen en zoo moest nu de doorluchtige balling wederom tusschen eene dubbele rij geloovigen doorgaan, die allen met aandrang zijn zegen vroegen. Tegen vijf uur in den namiddag bereikte men Sapockini; hier werd het hart van den bisschop pijnlijk getroffen door de nimmer te rechtvaardigen handelwijze van den grieksch-vereenigden bisschop Kuzienski, die zich laf genoeg betoonde, om uit vrees voor den Rus den geloofsbelijder niet in zijn paleis te Willen ontvangen.
Een half uur later verliet men Sapockini weder en kwam denzelfden avond te Grodno aan. Müller gaf hier zijn gevangene over aan een officier der gendarmen die tot dat doel was afgezonden en vertrok zelf per spoortrein naar Warschau. Gedurende de geheele reis, was Müller bijzonder beschaafd geweest en voorkomend jegens den bisschop, zoodat die verandering van geleider dezen smartelijk moest treffen.
Het is noodig hier in het voorbijgaan kennis met den nieuwen geleider des bisschops te maken; men kan er veel uit leeren wat anders misschien ongemerkt voorbij zou gaan. Deze officier der gendarmen was een man van middelmatige lengte, krachtigen lichaamsbouw, donker en niet voordeelig uitzicht, doordringenden en onheilspellenden blik; maar wat meer dan al die uiterlijkheden in aanmerking dient genomen te worden is dat dezelfde officier reeds meer zijne diensten had bewezen bij het vervoeren van een gebannen bisschop en dat ook toen de reis met den dood van den balling geëindigd is. Het is bekend dat Mgr. Kalinski, vereenigd grieksch Bisschop daags na zijne aankomst ter plaatse zijner ballingschap is gestorven.... Op wat wijze?... Men zegt dat hij verstikt is. - Wat er van zij, dit is zeker dat én Mgr. Kalinski, én Mgr. Lubienski, beiden werden overgeleverd aan dezen persoon, dat beiden zijn bezweken en zeer zeker hun natuurlijken dood niet gestorven zijn.
Te Grodno werd Mgr. Lubienski strenger dan elders bewaakt en niet dan met moeite kon hij zijn knecht bij zich ontvangen. Den volgenden morgen werd hij reeds vroeg naar het station overgebracht; bij iedere halte, bij ieder station langs de geheele lijn was de gewapende macht op de been. Na een langen en vermoeienden tocht kwam men eindelijk te Wilna, welks jaarboeken voortaan eene gruweldaad te meer te vermelden hebben.
Hier werd aan Mgr. Lubienski geheel alleen en in eene afzonderlijke kamer een middagmaal voorgezet, niemand, zelfs niet zijn knecht, mocht bij hem zijn. Slechts de officier bevindt zich aan zijne zijde. Nauwelijks heeft hij de spijzen genuttigd of hij wordt overvallen door krampachtige aandoeningen en brakingen. De officier is terstond in de weer om dit voorval met een schijnschoon masker te bedekken en alles slechts aan eene voorbijgaande onpasselijkheid toe te schrijven. Aanstonds gaat men weêr op reis naar Dunaburg, waar men de lijn van Witebsk neemt, dat men denzelfden dag bereikt. Monseigneur werd dien avond in het stationsgebouw opgesloten en bewaakt.
Men heeft beweerd dat Mgr. Lubienski ten gevolge van hevige gemoedsaandoeningen in eene ijlkoorts was gevallen, welke zijn dood veroorzaakt had, maar deze bewering wordt gelogenstraft door een geheimen brief van den bisschop aan een persoon van Warschau, waarin hij meldde dat hij na zijn middagmaal te Wilna door maagkrampen, gevolgd van brakingen, werd overvallen, doch dat hij desniettemin even opgeruimd en tevreden bleef als ooit te voren, dat hij zooals altijd geheel onderworpen was aan de goddelijken wil. Bij dit bewijs komt dat men aanstonds bemerkte dat het bisschoppelijk kruis ten gevolge der braking geheel en al zwart was geworden.
Van Witebsk werd de bisschop naar Orel en van daar naar Moskau gevoerd. Nieuwe smarten, zoo des lichaams als des geestes, wachtten hem in de oude hoofdstad van Rusland. Van Wilna tot Moskau had zich eene inwendige ontsteking bij hem geopenbaard; thans vroeg hij met aandrang een priester, daar hij zich zeer slecht bevond; deze troost werd hem geweigerd. Men riep bij den zieke een consult van doctoren, niet meer om hem te genezen, maar om te onderzoeken of de ziekte van dien aard was dat men noodzakelijk een katholiek priester moest toelaten. Het antwoord was dat het gevaar nog niet geheel en al dreigend was, maar dit weldra worden zou. Hierop werd terstond bevel gegeven om verder te gaan, waaruit genoegzaam blijkt dat de dood van den bisschop ten minste niet onaangenaam moet zijn geweest voor zijne geleiders, want, ware het al dat de ziekte zelf niet aan vergiftiging moest worden toegeschreven, dan nog was dit bevel om te vertrekken het doodvonnis voor den roemrijken belijder. Deze toonde echter, naar het rapport van den officier zelven, die hem geleidde, niet den minsten spijt of tegenzin; bijna onophoudelijk sprak hij met den officier als ware er niets gebeurd; veelal sprak hij over zijn jeugdigen neef Roger Lubienski.
De officier wel voorziende, misschien zelfs wel wetende, dat hij vóór zijn aankomst te Perm slechts een lijk zou geleiden, brak de reis te Nizny-Novogorod af. Het was Maandag, den 7en Juni, acht dagen na zijn vertrek van Sejny, dat Mgr. Lubienski te dier plaatse in een hôtel werd neêrgelegd op zijn stervensbed. Reeds den volgenden dag was zijne spraak zeer belemmerd, zijne tong met eene zwarte dikke laag overdekt, zijne keel scheen hem te branden; het vergif dat hem ondeimijnde deed hem zich krampachtig in zijn bed bewegen, in smarten, die nog drie lange dagen aanhielden. Te midden en in weerwil dier folteringen bleef hij tot den laatsten snik het gebruik zijner verstandelijke vermogens behouden. De dood naderde met rassche schreden en thans eerst liet men een katholiek priester den bisschop naderen. Hij trad binnen het Allerheiligste met zich dragend. Toen de martelaar hem zag scheen hij zijne smarten te hebben vergeten; een straal van vreugde blonk nog uit die brekende oogen, hij had in den priester eenen vriend herkend, die hem zijn God bracht, voor wiens eer hij leed en sterven ging. De priester plaatste het Allerheiligste op de tafel en ging zich dan voor het bed op de knieën neêrwerpen om den zegen van den martelaar te vragen; de bisschop, door dit eerbewijs nog meer getroffen, omhelsde hem met de tranen in de oogen, gaf den zegen en begon zijne biecht te spreken. Vier uren lang bleef de priester bij den zieke, dien het spreken bijzonder afmatte en aan wien hij eerst na dien tijd de Communie kon toedienen. Terstond daarna werd de priester verwijderd, terwijl ook al dien tijd een Kozak in een hoek der kamer de wacht had gehouden, niettegenstaande de herhaalde vragen van den bisschop dat hij zoude weggaan.
Gedurende de laatste dagen waren de pijnen van den lijder geheel en al geweken; het vergift had zijne werking gedaan; op den 16en Juni eindelijk gaf de groote bisschop kalm en gelaten den geest. Hij was gestorven voor het geloof, want zijne gehechtheid aan de Katholieke Kerk, de vrijmoedigheid, waarmede hij haar verdedigde in het uur van den strijd, was de eenige oorzaak van alles wat hem trof.
Dit droevig maar nogtans troostvol uiteinde van den heiligen bisschop werd door graaf Berg aan den vader en verdere familie van den geloofsheld bekend gemaakt. Het was te vergeefs dat de grijsaard zich voor den russischen autocraat vernederde om het stoffelijk overschot van zijn zoon te mogen begraven. Dit werd den 18en Juni te Nizny-Novogorod bijgezet op het openbaar kerkhof. Slechts één man vergezelde het lijk naar zijne laatste rustplaats, het was Leo, de trouwe bediende, die zijn zaligen meester had bijgestaan tot het laatste oogenblik.