Mgr. Lubienski.
Reeds eenmaal hebben wij op bladzijde 414 van den vorigen jaargang gesproken over Mgr. Lubienski, bisschop van Augustowo of Sejny, wiens ballingschap en dood een brandmerk te meer zijn geweest voor het russisch despotisme in zijne wreedaardige vervolging tegenover de Kerk van Polen. Door een hooggeacht vriend werd ons eene levensschets, van den grootmoedigen martelaar ter hand gesteld, uit de pen van een zijner naaste bloedverwanten gevloeid, naar aanleiding van persoonlijke ondervinding in den omgang met den hoogwaardigen bisschop. Hierdoor zien wij ons in staat gesteld om nogmaals en uitvoeriger op het leven en den marteldood van den doorluchtigen kerkvoogd terug te komen. Met oprechten dank voor de welwillende toezending, laten wij hier deze levensbeschrijving volgen die zooveel licht werpt op eene gebeurtenis welke door hare uitvoerders bestemd was om in den eeuwigen nacht der vergetelheid begraven te blijven.
Graaf Constantinus Ireneus Lubienski werd den 19en Februari 1825 te Warschau geboren. Na den dood zijner moeder, die hij reeds in zijn 10e jaar verloor, werd zijne eerste opvoeding aan een huisonderwijzer toevertrouwd, tot dat hij zijne latijnsche studiën onder de leiding der Paters Jezuïeten te Friburg in Zwitserland ging beginnen. Na de voltooiing dezer voorbereidende studiën gevoelde hij nog geene neiging tot den geestelijken staat; hij begaf zich dus naar de Universiteit van Berlijn, en knoopte daar innige vriendschap aan met den jeugdigen Kosmian, later Mgr. Kosmian, bisschop van Posen.
Aan een vurige inborst, aan een levendigen en schranderen geest, aan een gevoelvol en edelmoedig hart paarde de jeugdige Constantijn eene werkdadigheid, welke geheel en al overeenkwam met de grootsche, veel omvattende plannen, die hij durfde vormen en ook uitvoeren. Voeg bij deze hoedanigheden eene wijze voorzichtigheid met een beminnelijken eenvoud vereenigd, en gij kunt u een juist denkbeeld vormen van het karakter des jongelings, voor wien eene zoo verheven, maar ook zoo bezwaarlijke toekomst was weggelegd. Voor den opmerkzamen waarnenemer ontkiemden toen reeds in hem die schitterende hoedanigheden, die hem eenmaal, en dat wel op 37jarigen leeftijd, zouden bekwaam doen zijn om in het moeilijkste tijdvak, dat Polen ooit beleefde, aan het hoofd eener vervolgde kerk geplaatst te worden. In zijn vaderland weergekeerd was hij het voorwerp der achting en vereering van allen, zoowel van hen met wie hij in de hoogste kringen van den poolschen adel verkeerde, als van zijne minderen in rang en stand.
Spoedig nogtans verliet hij Polen weêr daar zijn vader hem naar de omstreken van Maagdeburg zond om de landbouwkunde te gaan bestudeeren. Hier, te midden van andersdenkenden, te midden en in gestadigen omgang met eene luthersche bevolking, leerde hij beter dan ooit het onschatbare geluk waardeeren een kind der Katholieke Kerk te zijn, en hier ook was het dat zich in hem de eerste neiging tot den geestelijken staat openbaarde. Hij besloot dan onder de geestelijke leiding van den E.P. Beckx, thans generaal der Societeit van Jezus, zich aan den geestelijken stand toe te wijden, en dit deed hij met al den ijver, al de wilskracht en standvastigheid, waartoe hij in staat was.
Tegen het jaar 1845 keerde hij naar Warschau terug om weldra zijne theologische studiën te gaan beginnen; eerst volgde hij de lessen der theologie in het Seminarie van Kielce, later in dat van Warschau. In het jaar 1849 werd hij priester gewijd en spoedig tot kapelaan benoemd te Witkiski. Hier kon de jeugdige priester alle tijdelijke voorrechten genieten, waarnaar de mensch gemeenlijk zoo zeer verlangt. Witkiski is een dorp op korten afstand van Warschau en de bakermat der Lubienski's; als kapelaan was de jeugdige priester slechts afhankelijk van zijn oom Mgr. Thaddeus Lubienski, daarenboven had hij eene prachtige kerk, een uitgestrekten tuin en een schoon huis. Maar niets van dat alles kon zijn hart bekoren; hij wilde zielen winnen, in de overtuiging dat hij niet voor zich zelven, maar voor het heil van zijnen evennaaste, priester was gewijd.
Eenige maanden slechts was hij te Witkiski werkzaam; want toen reeds maakte hij gretig gebruik van eene gelegenheid, die wel zijn ouderlievend hart pijnlijk moest treffen, maar die tevens voor zijn blakenden ijver om zielen zalig te maken welkom was. Zijn vader, dien hij met teedere liefde beminde, werd naar Koursk, in het binnenland van Rusland verbannen, en dit was de gelegenheid hem door de Voorzienigheid voorbehouden om zijne apostolische loopbaan in te treden. Door dit dubbel prijzenswaardig doel, de liefde jegens zijn vervolgden vader en de zucht om zielen te winnen, geleid, kwam hij kort na zijn vader in gezelschap van een getrouwen dienstbode te Koursk aan, waar zijn eerste werk was eene kapel te openen om er de heilige diensten te verrichten voor de gebannen Polen, die zich daar bevonden en voor de Schismatieken, die hij hoopte te bekeeren. In korten tijd zag hij rondom zich eene kleine gemeente vergaderd van ballingen en bekeerlingen, voor welke hij langs geheimen weg van Rome eene menigte geestelijke voorrechten en gunsten wist te bekomen. Sedert ongeveer een jaar was de jeugdige priester te Koursk toen hij door eenige familiezaken, wier regeling zijne tegenwoordigheid vorderde, gedwongen werd zijne kerk voor eenigen tijd te verlaten.
Te Warschau was de cholera uitgebroken en zij begon daar met eene ijzingwekkende snelheid hare verwoestingen aan te richten. Geen oogenblik aarzelde Lubienski in het opvatten en volvoeren van een plan, dat van de verheven bedoelingen en de grenzenlooze liefde van den priester, getuigt. Door zijn woord en voorbeeld aangetrokken vereenigen zich eenige liefderijke personen, en weldra zijn er hospitalen ingericht waarin de ongelukkige slachtoffers der ziekte verpleegd worden, en huizen geopend, waarheen de verlaten weduwen en weezen hunne schreden kunnen richten om onderstand in voedsel en kleeding te vinden. Niet eerder verlaat hij zijn gevaarlijken post dan nadat de laatste sporen van de vreeselijke ramp verdwenen zijn, en dan nog kiest hij zich tot rustplaats en ontspanningsoord, na zijne tallooze vermoeinissen, zijn geliefkoosd Koursk, in het hartje van Rusland, waar een siberisch klimaat hem wacht. Intusschen had zijn ijver, zijne werkzaamheid de aandacht van den aartsbisschop van Petersburg op hem gevestigd en weldra ontving hij bevel zich naar dien kerkvoogd te begeven, terwijl hij tevens door den aartsbisschop van Warschau tot kanunnik van zijne metropolitaankerk benoemd werd.
Mgr. Holowinski vertrouwde hem, den 28jarigen priester, de geestelijke leiding van zijn groot seminarie. Kort daarna stierf de bisschop en nu smeekte de jeugdige priester, die van ijver voor de bekeering der Schismatieken blaakte, zijnen opvolger om hem van zijn nieuwen post te ontslaan, en hem tot nieuwe bekeeringen zijne toestemming te geven. Het goede dat te Petersburg een priester kan uitwerken bestaat echter niet alleen in de bekeering der Schismatieken, maar ook daarin dat hij de talrijke fransche, duitsche en vooral poolsche Katholieken in het ware geloof en de goede zeden beware. Voor deze zware taak was Lubienski ten volle berekend. Hij werd eerst aan de St. Catharina-kerk en later aan de kapel der Ridders van Malta verbonden. Meermalen zag men hem op één dag den preekstoel beklimmen om nu eens in het poolsch, dan weêr in het russisch, in het fransch en in het duitsch, welke talen hij allen sprak, te prediken; hij onderwees de jeugd in de Christelijke Leering, hij doopte, hoorde biecht, in één woord hij stelde alle krachten van zijn ijver en zijne voorzichtigheid te werk, om zijne geloofsgenooten uit vreemde landen in hun geloof te versterken en een groot getal Schismatieken te bekeeren. Spoedig was hij met de grooten des rijks en met menig persoon, die aan het hof eene betrekking bekleedde, in aanraking. Door hen werd hij ook weldra bij den Czaar bekend, waartoe echter ook veel de talrijke en schitterende bekeeringen, die hij wist uit te werken, bijdroegen.
Maar zijn ijver bepaalde zich bij dit alles nog niet. Zijn hart leed geweldig bij het zien dat in deze hoofdstad zoovele arme kinderen aan