[Nummer 22]
Christus in den tempel.
Onder de schilders die hun vaderland verlieten om zich in Rome's oefenschool te gaan bekwamen behoort ook de franschman Jean, Auguste, Dominique Ingres. Hij werd geboren te Montauban in Frankrijk op den 29 Augustus 1780, en door zijn vader, die een bekwaam teekenaar en muzikant was, voor beide kunsten reeds vroegtijdig opgeleid. Nadat de jonge Ingres te Toulouse nog eenige verdere lessen gevolgd had kwam hij op het einde der vorige eeuw naar Parijs en werd in het atelier van den schilder David als leerling aangenomen. Reeds in het jaar 1801 mocht de 21 jarige schilder zich in een grooten bijval verheugen, daar zijn ‘Achilles’ hem den eersten prijs verwierf. In het jaar 1806 begaf hij zich naar Italië waar hij verder een zoo groot gedeelte zijns levens zou doorbrengen; hier was hij evenwel niet gelukkig in zijne pogingen, want daar de richting van den franschman David aldaar niet bemind was, geraakte hij weldra in armoede zoodat hij met het portretschilderen zich een zorgvol bestaan moest verschaffen. Met het jaar 1813 begon voor hem een gelukkiger tijdperk aan te breken, door een schilderstuk dat hij voor de koningin van Napels vervaardigde, en waardoor hij wederom de aandacht zijner landgenooten tot zich trok. Zijn ‘Gelofte van Lodewijk XIII’ dat hij te Florence voor de Kathedraal zijner geboortestad, Montauban, schilderde, deed hem nog meer veld winnen en in 1825 werd hij lid van het Instituut. Reeds spoedig echter stond hij aan de scherpe kritiek van velen bloot door zijn ‘Marteldood van den H. Symphorianus’ voor de Kathedraal van Autun vervaardigd. Door dezen tegenspoed ontmoedigd keerde hij naar Rome terug en hield hij zich eenigen tijd slechts met zijne betrekking van directeur der fransche schilder-academie te Rome bezig. In 1841 keerde hij voor de tweede maal naar zijn vaderland weder en behaalde een waren triomf, die na zooveel strijds voor goed zijnen roem als schilder vestigde. Van af dien tijd werd ieder gewrocht van zijn penseel met eene zekere voorliefde ontvangen, zoo zelfs dat bij de groote tentoonstelling van 1855 niet minder dan 40 stukken van zijne hand in eene zaal werden samen gebracht. Het jaar 1862 bracht hem eene nieuwe onderscheiding aan, daar hij bij keizerlijk dekreet tot Senator benoemd werd. Terecht roemen de Franschen in Ingres den voornaamsten vertegenwoordiger der fransche schilderkunst onzer dagen, een eeretitel dien hij tot zijn dood, vóór slechts een paar jaren voorgevallen, mocht voeren.
De uitstekendste voortbrengselen van het vruchtbare penseel van Ingres zijn behalve de reeds genoemden, zijne ‘Apotheose van Homerus’ die men voor het beste werk des meesters houdt; zijn ‘Stratonice aan het ziekbed van haar schoonzoon Antiochus,’ welke hem zijn triomf van 1841 deed behalen, en het stuk ‘de Christus in den Tempel’ dat hij in het jaar 1849 begon om het in 1862 te eindigen. Dit schoone tafereel, dat wij onzen lezers hier in houtsnede aanbieden, was het laatste voortbrengsel van het penseel des schilders, die in zijne benoeming tot Senator een waardig blijk van hoogschatting en eene zoete belooning voor zijn rusteloos streven op het gebied der kunst mocht ontvangen.
CHRISTUS IN DEN TEMPEL, NAAR INGRES.