keizer, die gedurende veertig jaren het rijk der Franken met roem bestuurde en vergrootte; hij stierf in den ouderdom van 70 jaren in het jaar des Heeren 814.
Van deze kerk is niets overgebleven. Keizer Otto III bouwde in de 10e eeuw op hare plaats een nieuwe, in byzantijnschen stijl; het was een dom, voorstellende een baldakijn boven het keizerlijke graf. Zuilen van porfier, uit Ravenna gebracht, ondersteunden het hooge gewelf. De drie volgende eeuwen voegden, ieder in haar stijl, iets toe aan het werk van Otto. Het gothisch vermengde zich met meer of minder geluk met het byzantijnsch. In weerwil van verschillende branden, hield de kerk zich staande tot in de eerste jaren der 17e eeuw. Toen werd zij gerestaureerd, maar toen ook begonnen hare ongelukken.
Duitschland, voornamelijk het westelijke gedeelte, is een boek vol van de zonderlingste, dikwijls van de vermakelijkste legenden. Ook aan de kerk van Aken is eene legende verbonden, welke voortleeft in den bronzen wolf, die aan den ingang des doms prijkt. Om de kerk te herbouwen was geld noodig en dit ontbrak. De overheid van Aken was vergaderd en overwoog de vraag op welke wijze men geld zou bekomen. Daar trad op eens onaangemeld een vreemdeling de zaal binnen (men wist niet hoe, later zegde men door den schoorsteen) en bood aan, de kerk op eigen kosten te herbouwen, onder voorwaarde dat hem de ziel zou toebehooren van den eerste, die de herstelde kerk binnen trad. Het aanbod werd aangenomen en de kerk gerestaureerd, maar niemand durfde die kerk binnen treden. Op deze wijze wilde men zich niet aan den duivel overleveren. Terwijl men nu beraadslaagde over hetgeen er te doen stond, kwam een poortwachter met een levenden wolf, dien hij gevangen had, de stad binnen. Nu was men uit den nood want de wolf werd in de kerk gejaagd. Satan zat op den loer; hij greep het levend wezen aan, maar ziende dat men hem bedrogen had, werd hij woedend en slingerde den wolf tegen de bronzen kerkdeur, die van boven tot onder scheurde.
Het is een waarheid dat deze en andere legenden een stelligen grond, iets historisch waar hebben; dit is echter door het volk zoodanig in een fabelkleed gestoken, dat men het zelden vinden kan. De bronzen wolf is de voorstelling van een feit; immers waar legt men, bloot uit een gril, wolven voor de kerkdeuren? misschien heeft dat feit eenige overeenkomst met het verhaalde, misschien is het geheel in de vergetelheid begraven.
Inmiddels, om onze beschrijving te vervolgen, wedijverden de 17e en de 18e eeuwen om de kerk van Otto te mishandelen. Aan smakelooze architecten, onwetende beeldhouwers en schilders overgeleverd, ondergingen hare muren allerlei beleedigingen. Grieksche portieken, versierselen zonder eenigen stijl maskeerden de zuivere ogiven der 13e eeuw. Otto's koepel werd een soort van witte en roode rotonde, met bloemen, vederbossen en slingers versierd. Het plafon werd in denzelfden wereldschen stijl bewerkt, met dezelfde zinnelijke versierselen bedekt, zoodat zelfs de heiligheid der plaats niet kon beletten, dat men zich in een schouwburgzaal meende te bevinden. Midden onder het plafon bevindt zich het graf van Karel den Groote, een zwarte steen met het opschrift: Carolo Magno sluit het. Aan een ijzeren ketting van 90 voeten hangt eene lamp, met vijftig oliebekken, die dag en nacht ter eere van den grooten Karel branden. Het graf is twee malen geopend, de eerste maal door genoemden keizer Otto in 997. Hij vond den hersteller van het Westersche Rijk gezeten op een marmeren leunstoel met gouden platen belegd en met den keizerlijken mantel over het frankische met sterren bezaaide kleed. Aan den gordel hing de bedelzak, dien Karel gebruikte wanneer hij naar Italië trok, welke reis hij altijd als een pelgrimstocht beschouwde. Hij had de gouden kroon op het hoofd en het gouden kruis op de borst. De wereldbol en de scepter waren zijne handen ontvallen, maar zijn zwaard hing langs zijne zijde en het Evangelieboek lag op zijne knieën terwijl zijne geschoeide voeten op een schild rustten.
Otto boog zich eerbiedig voor den verhevenen doode, beschouwde zijn aangezicht, dat zeer goed bewaard was gebleven en ontnam daarop aan het lijk kroon, kruis, scepter, degen en marmeren zetel, en stelde in plaats van den laatste den gebruikelijken houten frankischen stoel. De keizerlijke insigniën werden toevertrouwd aan het kapittel der kerk, waarin met die voorwerpen tot in het begin der 17e eeuw de duitsche keizers gekroond werden.
De Duitschers hebben altijd groote waarde aan die insigniën gehecht; toen Napoleon in 1806 met de keizerin Josephine den dom bezocht, plaatste zich Josephine op den marmeren zetel en geheel Duitschland werd verontwaardigd over de ‘vermetelheid van de vrouw des Corsicaans.’
Ten tweede male werd het graf geopend door Frederik Barbarossa; deze deed het lijk in een prachtigen marmeren sarcophaag, afkomstig van het graf van keizer Augustus, plaatsen.
De geestelijkheid heeft getoond meer godsdienstig gevoel en smaak te hebben dan de bouwmeesters; altaren, kapellen en verdere kerksieraden brengen door hunne godsdienstige pracht een diepen indruk te weeg en doen het betreuren dat de kerk zelve daarmede niet in overeenstemming is. Behalve het lijk van Karel den Groote bezit de kerk nog vele andere kostbare relieken als het kleed dat de H. Moeder Gods droeg bij de geboorte des Zaligmakers, een gedeelte van de doeken, het kleed waarop de H. Joannes de Dooper is onthoofd, de lendendoek des Zaligmakers, dien hij droeg toen hij aan aan het kruis hing. Deze relieken worden eenmaal in de zeven jaren ter vereering uitgesteld en bij die gelegenheid trekken duizenden pelgrims naar Aken.
Het Stadhuis van Aken steekt gunstig af bij den dom. Het staat op de plaats van het oude paleis van Karel den Groote. Slechts de twee ongelijke torens verminderen den goeden indruk, dien het gebouw op den bezoeker maakt. De kleinste is gebouwd uit de steenen van den toren van Granus, waarin Karel-de-Groote zou geboren zijn; de grootste is uit den tijd van Karel V. De hedendaagsche wetenschap, die maar al te dikwijls ten onrechte oude traditiën vernietigt, beweert dat Karel op een kasteel in Beieren zou geboren zijn en ontneemt daardoor aan Aken het voorrecht Karels wieg en graf te bezitten. De stad heeft er reeds veel door geleden; vele reizigers spoeden zich tegenwoordig naar het kasteel in Beieren.
Tweemaal zag het Stadhuis een luisterrijke vergadering binnen zijne muren in 1668 en 1748. In eerstgenoemd jaar kwam er de vrede tot stand tusschen Lodewijk XIV en zijne vijanden die een drievoudig verbond tegen hem gesloten hadden en in laatstgenoemd jaar werd er een einde gemaakt aan den oostenrijkschen successieoorlog, die van 1741 tot 1748 bijna geheel Europa in vuur en vlam gezet had. In een der zalen hangen de portretten der Vredestichters.